ECLI:NL:RBDHA:2022:2137

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
21_7905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake tegemoetkoming kosten kinderopvang na afwijzing aanvraag

Op 3 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag was afgewezen op 25 november 2021, omdat verzoekster niet meer tot de doelgroep zou behoren. Verzoekster, die lijdt aan MS en een hoogbegaafde zoon heeft, betwistte deze afwijzing en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het besluit van 25 november 2021 aan een motiveringsgebrek lijdt, omdat niet duidelijk was op basis van welke overwegingen verweerder had geconcludeerd dat verzoekster niet langer tot de doelgroep behoorde. Aangezien verzoekster al sinds 1 september 2019 in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming, was het niet begrijpelijk waarom dit nu niet meer het geval zou zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van verzoekster bij het verkrijgen van de tegemoetkoming zwaarder weegt dan het belang van verweerder bij handhaving van het afwijzende besluit.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang wordt verlengd vanaf 1 januari 2022 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 48,- en de proceskosten van verzoekster, tot een bedrag van € 759,-, te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7905

uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 maart 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P. van Wegen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 heeft verweerder verzoeksters aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang afgewezen.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 9 februari 2022 heeft verweerder geantwoord op nadere vragen van de voorzieningenrechter.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft aan verzoekster een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang toegekend ten behoeve van haar zoon [zoon] , geboren op [geboortedag] 2017, voor de periode van 1 september 2019 tot 1 januari 2020. Deze tegemoetkoming is daarna voor de perioden van 1 januari 2020 tot 31 mei 2020, 1 juni 2020 tot 31 juli 2020 en 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 wederom toegekend.
3. Verzoekster heeft op 19 november 2021 opnieuw een aanvraag ingediend om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang.
4. Bij besluit van 25 november 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, op de grond dat verzoekster niet meer behoort tot de doelgroep. Verweerder heeft daarbij vermeld: “u kunt bij de WMO of bij OCW afdeling leerlingenvervoer een aanvraag indienen”.
4. Verzoekster stelt dat zij wel degelijk tot de doelgroep behoort. Immers, zij hoort al ruim 2 jaar tot de doelgroep op basis van haar medische problematiek. Zij heeft MS en haar zoon blijkt hoogbegaafd te zijn. Het is in het belang van haar zoon dat hij drie dagen per week naar de buitenschoolse opvang (BSO) kan. Verzoekster heeft er nog op gewezen dat zij in een eerdere procedure met succes een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster al vanaf 1 september 2019 in aanmerking komt voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Bij het besluit van 25 november 2021 heeft verweerder de nieuwe aanvraag van verzoekster afgewezen met enkel als motivering dat verzoekster niet (meer) tot de doelgroep sociaal medisch geïndiceerden behoort. Op grond van welke overweging verweerder daartoe is gekomen blijkt niet uit het afwijzende besluit. Aangezien verzoekster ruim twee jaar in aanmerking is gebracht voor een tegemoetkoming, is zonder nadere toelichting niet begrijpelijk waarom verzoekster niet (langer) tot de doelgroep zou behoren. Deze toelichting staat niet in het bestreden besluit. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 25 november 2021 aan een motiveringsgebrek lijdt. Verweerder dient dit in zijn beslissing op bezwaar te herstellen. Zolang dit niet is gebeurd dient het belang van verzoekster bij het toekennen van de gevraagde tegemoetkoming zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij effectuering/handhaving van het afwijzende besluit. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de medische problematiek van verzoekster niet in geschil is en dat de termijn waarbinnen verweerder op het bezwaar dient te beslissen, spoedig verstrijkt.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang wordt verlengd vanaf 1 januari 2022 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 759,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat dat de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang wordt verlengd vanaf 1 januari 2022 tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.