ECLI:NL:RBDHA:2022:2074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
09/210004-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor woninginbraken en diefstal van fietsen met gebruik van schakelbewijs

Op 14 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere inbraken en diefstallen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertien maanden voor het plegen van twee woninginbraken, een poging tot inbraak bij een juwelier en de diefstal van twee fietsen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de tenlastelegging en het bewijs dat tijdens de zitting werd gepresenteerd. De verdachte, geboren in Eindhoven en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd op 17 augustus 2020 aangehouden na een uitgebreid onderzoek naar zijn verblijfplaats.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juli 2020 in Lisse betrokken was bij een woninginbraak aan [adres 1] en een poging tot inbraak bij [slachtoffer 6]. De betrokkenheid van de verdachte werd bewezen door forensisch bewijs, waaronder een handpalmafdruk die op de plaats delict werd aangetroffen en die overeenkwam met de verdachte. Daarnaast werd de verdachte herkend op camerabeelden van de omgeving. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een mededader handelde, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van medeplegen.

De rechtbank overwoog dat de inbraken en pogingen daartoe ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers, die zich onveilig voelen in hun eigen woningen. De verdachte had geen rekening gehouden met de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [slachtoffer 6].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/210004-20
Datum uitspraak: 14 maart 2022
Tegenspraak
Promisvonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te Eindhoven,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. M.A. Prins naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt - kort en feitelijk weergegeven - verweten dat hij zich op 6 juli 2020 te Lisse als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak aan [adres 1] (feit 1) en een woninginbraak aan [adres 2] (feit 2), een poging tot inbraak bij [slachtoffer 6] (feit 3) en de diefstal van twee fietsen (feit 4).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vier de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte betrokken is geweest bij de ten laste gelegde feiten. Op specifieke standpunten van de raadsman zal de rechtbank - voor zover van belang - ingaan bij de beoordeling van de tenlastelegging.
3.3.
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1.
Bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 3
Bewijsmiddelen feit 1
Op 6 juli 2020 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een inbraak in haar woning, gelegen aan [adres 1] in Lisse. Uit de aangifte volgt dat zij die dag omstreeks 00:30 uur naar bed is gegaan en dat zij de woning toen slotvast en onbeschadigd had achtergelaten. Omstreeks 05:15 uur werd zij wakker gemaakt door haar zoon die vertelde dat er was ingebroken. Zij zag toen dat het raam aan de voorzijde van de woning, ter hoogte van de keuken, openstond en dat de lades van het dressoir openstonden. Tevens zag zij dat haar twee handtassen waren weggenomen. In één van deze handtassen zat een portemonnee met bankpassen, een zorgpas, een identiteitskaart en huissleutels. Ook was de portemonnee van haar [schoondochter] gestolen. In deze portemonnee zaten onder meer haar bankpas, zorgpas, rijbewijs en kentekenbewijs. Tevens waren de autosleutels van haar schoondochter weggenomen. Haar schoondochter zag vervolgens dat het voertuig, een Dacia Duster met [kentekennummer 1] niet meer op de plek stond waar zij hem had geparkeerd. In het weggenomen voertuig bevond zich ook een navigatiesysteem. [2]
De weggenomen Dacia Duster met [kentekennummer 1] is op 14 juli 2020 door de politie aangetroffen in de Verdoesstraat in Alkmaar. [3]
Op 6 juli is er forensisch onderzoek gedaan bij de woning aan [adres 1] . Uit dit onderzoek kwam naar voren dat er op de sluitzijde van het draairaam aan de voorzijde meerdere indrukken zaten van vermoedelijk een kruiskop schroevendraaier. Tevens was er op de sluitzijde van het kozijn een dactyloscopisch spoor zichtbaar, te weten een handpalmafdruk. Dit spoor is veiliggesteld en heeft het SIN-nummer AANC8979NL gekregen. [4] Met dit spoor is vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzameling referentieafdrukken in Havank. Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor tot de verdachte. Uit dit onderzoek blijkt dat er een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd tussen het aangetroffen spoor en de referentieafdruk van de verdachte, alsook dat onverklaarbare verschillen tussen het spoor en de referentieafdruk afwezig zijn. [5]
De verdachte is, na uitgebreid onderzoek naar zijn verblijfadres, op 17 augustus 2020 aangehouden op het [adres 3] te Alkmaar. [6]
Bewijsmiddelen feit 3
Op 6 juli 2020 is er aangifte gedaan van een poging tot inbraak bij [slachtoffer 6] aan [adres 4] in Lisse. Uit de aangifte volgt dat de winkel op 4 juli 2020, omstreeks 17:15 uur, slotvast en schadevrij was afgesloten. Op 6 juli 2020, omstreeks 11:30 uur, zag aangeefster dat er rechts van het rolluik, ter hoogte van het bedieningspaneel, schade zat. Deze schade bestond uit beschadigd hout en schilderwerk. [7]
Een verbalisant van de politie heeft de camerabeelden van de [slachtoffer 6] bekeken. Op die beelden is te zien dat op 6 juli 2020 twee mannen bij het rolluik stonden. Beide mannen waren in het donker gekleed en droegen oranje handschoenen. Eén van de mannen (hierna: man 2) had daarnaast een witte tas in zijn handen opgerold. Door de grootte van de tas zou dit een ‘bigshopper’ geweest kunnen zijn. Verder is op de beelden te zien dat de andere man (hierna: man 1) langere tijd rommelt aan de zijkant van het rolluik bij het sleutelkastje. Daarnaast lijkt man 2 inbrekerswerktuigen vast te hebben en aan te geven aan man 1. Te zien is dat man 2 diverse goederen op de grond voor het rolluik legt, waaronder vermoedelijk een koevoet. Nadat de twee mannen enige minuten hebben geprobeerd het rolluik te forceren, zijn zij weggelopen. [8] Uit nader onderzoek naar de camerabeelden is gebleken dat de poging tot inbraak omstreeks 01:37:23 uur heeft plaatsgevonden. [9]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zich op 6 juli 2020, omstreeks 01:30 uur, bevond in zijn woning aan [adres 5] . Hij hoorde op dat moment aan de voorzijde van zijn woning een motor draaien. Dit betrof de motor van een grijze personenauto. In de personenauto zat één persoon op de bestuurdersstoel. Deze persoon was een man van rond de twintig jaar oud met een buitenlands uiterlijk en zwarte krulletjes. De man droeg een donkerkleurige gewatteerde jas en een spijkerbroek. [10] De getuige zag op een gegeven moment dat er een andere man vanaf [adres 6] kwam gelopen, in de richting van het voertuig. Deze man opende het portier van de auto en haalde daar iets uit of legde daar iets in dat metaalachtig klonk. Hij liep daarna weer terug in de richting van [adres 6] . Na twee á drie minuten zag de getuige dat ook de bestuurder van de auto uitstapte en in de richting van [adres 6] liep. Na maximaal tien minuten kwamen er drie personen uit [adres 6] gelopen, waaronder weer de bestuurder van de auto. Omstreeks 01:50 uur zijn de drie personen de auto in gestapt en weggereden in de richting van [adres 7] . Het kenteken van het voertuig was opgebouwd uit twee letters, drie cijfers en één letter. Het laatste cijfer van het kenteken was in elk geval een ‘7’. [11]
Op camerabeelden van een deurbel van [adres 5] te Lisse is te zien dat op 6 juli 2020, omstreeks 01:24 uur, een personenauto van links naar rechts door het beeld rijdt. De verbalisant heeft deze personenauto herkend als zijnde de Volvo van de verdachte die later in beslag is genomen. Op de beelden is vervolgens te zien dat het voertuig stopt, waarna er een persoon van rechts naar links door het beeld loopt. Op de camerabeelden van de deurbel omstreeks 01:50 uur is te zien dat er van links naar rechts drie personen door het beeld heen lopen. De middelste persoon wordt door de verbalisant voor 100 procent herkend als zijnde de [medeverdachte] . De verbalisant heeft de medeverdachte herkend aan zijn kleine lengte en donker krullende haar. Vervolgens is te zien dat de drie personen instappen en dat de genoemde Volvo weer wegrijdt. [12] Een verbalisant die de beelden later opnieuw heeft bekeken veronderstelt op basis van een vergelijking van een foto van de verdachte met de camerabeelden van de deurbel dat één van de mannen op de beelden de verdachte betreft. Deze veronderstelling is gebaseerd op het profiel van het hoofd van de verdachte, waarbij in het bijzonder zijn uitstaande oren typerend zijn. [13]
Op 6 juli 2020 hebben verbalisanten naar aanleiding van een melding van een verdachte situatie om 01:50 uur, ter hoogte van [adres 8] in Lisse een grijze personenauto met het [kentekennummer 2] gecontroleerd. De bestuurder van dit voertuig bleek de medeverdachte te zijn. De verbalisanten zagen dat de medeverdachte een zwarte gewatteerde jas droeg, een dronkere broek aan had en dat hij zwarte krullen op zijn hoofd had. [14] Tijdens de staande houding van de medeverdachte werden de verbalisanten aangesproken door [getuige 2] . Deze getuige verklaarde dat hij vanuit [adres 8] twee mannen hard zag wegrennen in de richting van [adres 9] . [15]
In het voertuig van de medeverdachte zijn bij een doorzoeking verschillende voorwerpen aangetroffen, waaronder een zwarte maillot, een grote en een kleine baco, twee schroevendraaiers, een oranje werkhandschoen, een zwart klein type breekijzer, een tang en verschillende setjes donkere kleding. [16] Een aantal van deze voorwerpen is bemonsterd en onderzocht op DNA-sporen. Daarbij is onder andere epitheel op de binnenzijde van een zwarte pet ( [SIN-nummer 1] ), epitheel op de binnenzijde van de kraag van een zwarte North Face jas ( [SIN-nummer 2] ) en speeksel op de drinkopening van een Lipton flesje ( [SIN-nummer 3] ) aangetroffen. [17] Uit het onderzoek komt naar voren dat voornoemd celmateriaal afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans op deze match is kleiner dan één op één miljard. [18] Ook het breekijzer dat in het voertuig van de medeverdachte is aangetroffen is bemonsterd en onderzocht op DNA-sporen ( [SIN-nummer 4] ). Op dit breekijzer zijn DNA-sporen aangetroffen van de verdachte en minimaal één onbekend persoon. Het aantreffen van dit DNA-mengprofiel op het breekijzer is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer de bemonstering DNA bevat van zowel de verdachte als van één willekeurige onbekend persoon, dan wanneer de bemonstering DNA zou bevatten van twee willekeurige onbekende personen. [19]
Bewijsoverwegingen feiten 1 en 3
Betrokkenheid van de verdachte bij de feiten
De rechtbank leidt uit bovengenoemde bewijsmiddelen af dat de verdachte betrokken is geweest bij de poging tot inbraak bij [slachtoffer 6] en de inbraak bij de woning aan [adres 1] . Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van feit 1 is van belang dat op de sluitzijde van het verbroken raam bij [adres 1] een handpalmafdruk is aangetroffen, waarna vergelijkend onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor tot de verdachte. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen redenen om aan de validiteit en betrouwbaarheid van dit resultaat te twijfelen. Verder is van belang dat de bij de inbraak weggenomen Dacia Duster op 14 juli 2020 is aangetroffen op [adres 10] in Alkmaar. Het adres waar de verdachte op 17 augustus 2020 is aangehouden en waar hij kennelijk regelmatig verbleef, [adres 3] in Alkmaar, ligt hier 650 meter vandaan.
Ten aanzien van feit 3 is het volgende van belang. Uit de verklaring van [getuige 3] volgt dat er omstreeks 01:30 uur een grijze personenauto met draaiende motor in [adres 5] stond. In deze auto bevond zich één persoon. De rechtbank gaat ervan uit dat deze persoon de [medeverdachte] is geweest. Immers past de medeverdachte binnen het door de getuige opgegeven signalement, is de personenauto waarin de medeverdachte werd aangetroffen grijs van kleur en bevat het kenteken van die auto een samenstelling van cijfers en letter zoals de getuige die heeft gezien en komt ook het laatste cijfer, de ‘7’, overeen met wat [getuige 3] heeft gezien. Daarnaast is de medeverdachte door een verbalisant herkend op de camerabeelden van de deurbel van de woning aan [adres 5] . Op die beelden is te zien dat de medeverdachte en twee andere personen omstreeks 01:50 uur instappen in de Volvo en wegrijden. Eén van deze andere twee personen zou, gelet op het profiel van het hoofd, de verdachte geweest kunnen zijn. [adres 5] ligt op enkele minuten loopafstand van de [slachtoffer 6] , terwijl de poging tot inbraak (die enkele minuten heeft geduurd) omstreeks 01:37 uur heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat deze gebeurtenissen in de tijd op elkaar aansluiten.
Ook is van belang dat in het voertuig van de medeverdachte een bigshopper, een oranje handschoen en verschillende (inbrekers)werktuigen zijn aangetroffen, waaronder een breekijzer. Op de camerabeelden van [slachtoffer 6] is te zien dat de daders van de poging tot inbraak soortgelijke goederen bij zich hadden. Het DNA-spoor op het breekijzer dat in het voertuig van de medeverdachte is aangetroffen heeft bovendien een match opgeleverd met de verdachte, net als een aantal andere voorwerpen in het voertuig.
Verder is door getuige Noordermeer gezien dat er twee mannen vanuit [adres 8] wegrenden. De rechtbank gaat ervanuit dat dit de mannen zijn geweest die betrokken zijn geweest bij de poging tot inbraak bij [slachtoffer 6] . Immers kan uit het voorgaande worden afgeleid dat de mannen die bij de poging tot inbraak betrokken zijn geweest, in [adres 5] bij de verdachte in de auto zijn gestapt en daarin (een deel van) de bij de poging tot inbraak gebruikte goederen hebben achtergelaten. [adres 8] , de plek waar de medeverdachte is staande gehouden en de rennende mannen zijn gezien, ligt bovendien enkele honderden meters bij [adres 8] vandaan. Tot slot speelde deze situatie zich af op een tijdstip waarop normaal gesproken niet veel mensen op straat zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de hiervoor omschreven omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, redengevend voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak bij [slachtoffer 6] en de inbraak aan [adres 1] . Het zijn omstandigheden die – zo van die betrokkenheid geen sprake zou zijn – zonder meer vragen om een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring. De verdachte heeft verklaard dat hij de medeverdachte niet kent en dat hij niet in de Volvo van de medeverdachte heeft gereden. De rechtbank gaat gelet op het voorgaande voorbij aan die verklaring. Nu de verdachte voor het overige een beroep heeft gedaan op zijn zwijgrecht, is er geen aannemelijke uitleg voorhanden die de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten ontzenuwt. Voor de rechtbank staat daarom buiten redelijke twijfel dat het de verdachte is geweest die zich op 6 juli 2020 schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak bij de [slachtoffer 6] in Lisse en aan de inbraak op de Waterman 36.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte de feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met zijn mededader, welke samenwerking in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de feiten.
3.3.2.
Bewijs ten aanzien van de feiten 2 en 4
Bewijsmiddelen
Op 6 juli 2020 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan van een inbraak in zijn woning gelegen aan de [adres 2] te Lisse. Op 5 juli omstreeks 22:30 uur is aangever gaan slapen. De gehele woning was op dat moment slotvast afgesloten. Op 6 juli omstreeks 05:50 uur werd aangever wakker en zag hij dat het rolgordijn van de keuken was geopend en dat het keukenraam was opengebroken. Hij zag dat uit zijn woning verschillende goederen waren weggenomen, waaronder een portemonnee met daarin een identiteitskaart, een bankpas, een zorgpas, een rijbewijs, werkpasjes en geld. Tot slot is er een sleutelbos weggenomen en zijn de autosleutels van de auto voorzien met [kentekennummer 3] weggenomen. De weggenomen goederen behoren in eigendom toe aan hemzelf en zijn werkgever [slachtoffer 7] . [20]
Een verbalisant heeft de camerabeelden bekeken van de voordeurcamera van de woning gelegen aan de [adres 11] en daarop het volgende waargenomen. Op bestand WA0000 is te zien dat er twee personen van links naar rechts voorbij lopen met herenfietsen aan de hand. Daarna is op bestand WA0001 te zien dat de mannen met de fietsen recht in beeld staan en dat één van de mannen bij de fiets wegloopt en de tuin van het perceel ernaast in loopt (de rechtbank begrijpt: het perceel van [adres 2] ). De verbalisant heeft het vermoeden dat de persoon direct naar de voordeur of het voorraam is gelopen, omdat deze persoon daarna uit beeld is verdwenen. De andere man is bij de fietsen achtergebleven. Even later is op bestand WA0002 te zien dat de twee personen beiden de voortuin in zijn gelopen. De verbalisant heeft omschreven dat hij daarna verschillende geluiden hoorde, mogelijk braakgeluiden. Omdat het op dat moment echter ook hard waaide kan hij dat niet met zekerheid zeggen. Tot slot is op bestand WA0003 te zien dat de alarmverlichting van een wit busje, welke voor de woning geparkeerd stond, twee keer knippert. Tijdens de tweede keer knipperen komen er rechts twee personen in beeld, beiden in het donker gekleed. De verbalisant zag geen fietsen bij deze personen. [21]
Uit het forensisch onderzoek bij [adres 2] is gebleken dat er op de onderzijde van het draairaam aan de voorkant van de woning schade zat. Deze schade was veroorzaakt door een werktuig, mogelijk een kruiskop schroevendraaier. [22]
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van de diefstal van zijn herenfiets van het merk Giant. Op 5 juli 2020 omstreeks 21:30 uur stond deze fiets geparkeerd in zijn tuin aan de Weegschaal 36 in Lisse. De fiets stond niet op slot, maar de tuin was slotvast en schadevrij afgesloten. Op 6 juli 2020 omstreeks 08:00 uur kwam aangever erachter dat zijn fiets niet meer in de tuin stond. [23]
Op 6 juli 2020 is de weggenomen fiets door een verbalisant aangetroffen in de sloot achter [adres 2] in Lisse. Tevens werd daar een andere herenfiets van het merk Koga Miyata aangetroffen. [24]
Bewijsoverwegingen
Betrokkenheid van de verdachte bij de feiten
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van de verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen (de modus operandi).
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat het onder feit 2 ten laste gelegde zich kenmerkt door dezelfde modus operandi als bij hetgeen onder feit 1 is ten laste gelegd, terwijl de betrokkenheid van de verdachte als medepleger bij feit 1 door de rechtbank onder 3.3.1. is vastgesteld. Kenmerkend voor de feiten is dat beide inbraken zijn gepleegd door het raam aan de voorzijde van de woning open te breken met behulp van een stuk gereedschap, vermoedelijk een kruiskop schroevendraaier, en vervolgens de woning door het opengebroken raam binnen te klimmen. Bovendien zijn bij beide inbraken soortgelijke goederen weggenomen, waaronder portemonnees met inhoud en (auto)sleutels. Tot slot overweegt de rechtbank dat de inbraken zijn gepleegd in dezelfde nacht en dat de inbraken hebben plaatsgevonden bij twee woningen die op enkele minuten loopafstand van elkaar liggen.
Gelet op de gelijkluidende modus operandi, en bezien in samenhang met de overige omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat het gebruik van schakelbewijs is toegelaten. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 2 ten laste gelegde inbraak bij [adres 2] .
Nu op de camerabeelden van [adres 11] is te zien dat de daders van deze inbraak twee herenfietsen bij zich hadden en deze fietsen bovendien zijn aangetroffen in de sloot achter [adres 2] , kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het de verdachte is geweest die deze fietsen samen met zijn mededader heeft gestolen. De rechtbank acht daarom ook het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte deze feiten tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. De verdachte heeft nauw en bewust samengewerkt met zijn mededader, welke samenwerking in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de feiten.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een ander, twee tassen met inhoud, onder meer een portemonnee en bankpassen en huissleutels en
eenID en pasjes en
eenrijbewijs en
eenkentekenbewijs, en een navigatiesysteem en een auto (merk Dacia), in elk geval enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2
hij op 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een ander, een portemonnee en
eenrijbewijs en
eenbankpas en pasjes en een sleutelbos en autosleutels en een telefoon en geld, in elk geval enig goed, dat geheel aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] en [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
3
hij op 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om goederen van hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak
,hebben
getrachthet sleutelkastje van het rolluik te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een ander, fietsen (merken Giant en Koga Miyata),
diegeheel aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader toebehoorde
n, te weten aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De rechtbank overweegt dat de verdachte, samen met zijn mededader, in de nachtelijke uren heeft ingebroken in twee woningen, terwijl de bewoners op dat moment thuis waren en lagen te slapen. Dit zijn bijzonder kwalijke feiten, nu een woning bij uitstek een plek is waar iemand zich veilig moet kunnen voelen. Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak bij een juwelier. Inbraken en pogingen daartoe veroorzaken vaak schade, overlast en gevoelens van angst bij de slachtoffers. Bovendien dragen dergelijke feiten ook bij aan de versterking van gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft zich blijkbaar enkel laten leiden door zijn eigen financiële belangen, zonder rekening te houden met de gevolgen van zijn handelen. Tot slot heeft de verdachte zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan de diefstal van twee fietsen. Deze fietsen zijn teruggevonden in de sloot achter één van de woningen waar de verdachte heeft ingebroken, kennelijk omdat de verdachte en zijn mededader deze niet meer nodig hadden. De verdachte heeft aldus met zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 februari 2022. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in het verleden, waaronder in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten, veelvuldig is veroordeeld tot lange gevangenisstraffen voor vermogensdelicten. Wel houdt de rechtbank rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, omdat de verdachte na het begaan van de bewezen verklaarde feiten is veroordeeld in een andere strafzaak.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op de aard en ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin staat voor een woninginbraak door iemand met veelvuldige recidive als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden vermeld. Voor een voltooide bedrijfsinbraak door iemand met veelvuldige recidive is als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden vermeld. De rechtbank houdt er ten aanzien van het laatstgenoemde uitgangspunt rekening mee dat het bij een poging is gebleven.
Alles afwegende acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van dertien maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 935,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Bij dit bedrag zit de btw (totaal € 162,35) inbegrepen. Tevens heeft de benadeelde partij verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat de vordering tot schadevergoeding voor toewijzing in aanmerking komt, met uitzondering van de kosten van de btw. De officier van justitie heeft daarom gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 773,10, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen, nu er vrijspraak is bepleit van het onder feit 3 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat uit de bijgevoegde offerte niet kan worden afgeleid of de benadeelde partij daadwerkelijk kosten heeft gemaakt en zo ja, hoe hoog die kosten dan zijn geweest.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder feit 3 bewezen verklaarde feit. Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij middels de bijgevoegde offerte voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden ter hoogte van het gevorderde bedrag. Niet is vereist dat de benadeelde partij die kosten ook daadwerkelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 773,10. Het overige deel van de vordering, bestaande uit € 162,35 aan btw, zal worden afgewezen, aangezien de benadeelde partij als ondernemer zijnde de btw kan verrekenen, zodat in zoverre geen sprake is van schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 6 juli 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij hebben betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom aansprakelijk voor schade die door dit feit aan de benadeelde partij is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 773,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 6] . Indien het verschuldigde bedrag niet wordt betaald of kan worden verhaald, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 15 dagen. Toepassing van de gijzeling heft de opgelegde betalingsverplichting niet op.
Indien de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, is hij niet verplicht om dat deel te betalen aan de Staat en indien de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, is de verdachte niet verplicht om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 4:diefstal door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
13 (DERTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 773,10 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 6 juli 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 6] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 773,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 6 juli 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 6] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.M. Meessen, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. S.E. van den Brink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2022.
Mr. S.E. van den Brink is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een tas(sen) met inhoud, onder meer een portemonnee en/of bankpas(sen) en/of huissleutels en/of ID en/of een of meer pas(jes) en/of rijbewijs en/of kentekenbewijs en/of een navigatiesysteem en/of een auto (merk Dacia), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
2
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een portemonnee en/of een of meer pas(sen) en/of rijbewijs en/of bankpas(sen) en/of een of meer pas(jes) en/of een sleutelbos en/of autosleutels en/of een telefoon en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 7] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen van zijn/hun gading en/of geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of een valse sleutel heeft/hebben (geteracht) het sleutelkastje van
het rolluik te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Lisse tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een fiets(en) (merk(en) Giant en/of Koga Miyata), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 8] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers:
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal C, p. 51 en 52, met bijlagen (p. 54 t/m 57).
3.Ambtelijk verslag A-dossier d.d. 18 augustus 2020, proces-verbaal C, p. 155.
4.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek woning ( [adres 1] Lisse) d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal C, p. 212-213.
5.Een rapport dactyloscopisch onderzoek d.d. 6 augustus 2020, proces-verbaal C, p. 313-316.
6.Het proces-verbaal van aanhouding gesignaleerde d.d. 17 augustus 2020, proces-verbaal F, p. 159.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 9] namens [slachtoffer 6] d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal B, p. 47-48.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2020, proces-verbaal B, p. 107.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 oktober 2020, proces-verbaal B, p. 321.
10.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal A, p. 98-99.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2020, proces-verbaal C, p. 173-174.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juli 2020, proces-verbaal A, p. 102-103.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2020, proces-verbaal C, p. 306.
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal A, p. 13-14.
15.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juli 2020, proces-verbaal C, p. 9.
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal A, p. 24.
17.Het proces-verbaal van identificatie n.a.v. DNA-sporen d.d. 27 juli 2020, proces-verbaal C, p. ongenummerd.
18.Een rapport van de NFI-deskundige ing. S. Tuinman d.d. 27 juli 2020.
19.Een rapport van de NFI-deskundigen ing. J.H.C. Gits en P.W. Sjoukema MSc d.d. 19 oktober 2020.
20.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal D, p. 67-68, met bijlagen (p. 70 t/m 73).
21.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2020, proces-verbaal C, p. 292-293.
22.Het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [adres 2] Lisse) d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal D, p. 215-216.
23.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal E, p. 95-96.
24.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 juli 2020, proces-verbaal D, p. 299.