Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam], eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Kopf en Liberda tegen Oostenrijk(ECLI:CE:ECHR:2012:0117JUD000159806), volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden, waarbij relevant kan zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003) is mede gelet op deze jurisprudentie geoordeeld dat verweerder wel zwaarwegend, maar geen doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
Nunez tegen Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709). Nu eiseres ook deze beroepsgrond niet van verdere onderbouwing heeft voorzien, is van dergelijke omstandigheden niet gebleken.