ECLI:NL:RBDHA:2022:2058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
C/09/623959 / KG ZA 22-40
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over overheidsaansprakelijkheid en evacuatie van Afghanen naar Nederland

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit een moeder en haar zoon, dat de Staat hen zou evacueren vanuit Afghanistan naar Nederland. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de zoon en zijn gezin de Afghaanse nationaliteit hebben. De eisers stelden dat de Staat hen een bindende toezegging had gedaan voor evacuatie, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de zoon niet aannemelijk had gemaakt dat hij in aanmerking kwam voor evacuatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat de zoon niet voldeed aan de criteria die de Staat hanteerde voor evacuatie, en dat hij niet gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op een toezegging van de Staat. De vorderingen van de eisers werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/623959 / KG ZA 22-40
Vonnis in kort geding van 11 maart 2022
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2. [eiser 2],
3. [eiser 3],
4. [eiser 4],
5. [eiser 5],
6. [eiser 6],
7. [eiser 7],
allen verblijvende te Afghanistan,
eisers,
advocaten mr. S. Oukil en S.J. Koolen te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN, SUBSIDIAIR HET MINISTERIE VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID EN HET MINISTERIE VAN DEFENSIE)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. M.M. van Asperen te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eisers] ’ en ‘de Staat’. Eisers sub 1 en 2 worden afzonderlijk aangeduid als ‘de moeder’ en ‘de zoon’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 februari 2022 met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de pleitnota (zittingsnotities) van [eisers] ;
- de pleitnota van de Staat.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 23 februari 2022. Ter zitting is bepaald dat vandaag vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eisers zijn een moeder (geboren in 1939), haar zoon (geboren in 1983), zijn echtgenote en hun vier (klein)kinderen. De moeder en de zoon hebben in 2008 samen met een dochter/zus (geboren in 1971) in Nederland asiel aangevraagd. Deze asielaanvragen zijn afgewezen. In 2010, tijdens de behandeling van het beroep, zijn de zoon en zijn zus met onbekende bestemming vertrokken. De moeder heeft vervolgens, op humanitaire gronden, een verblijfsvergunning verkregen. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. De overige eisers hebben (uitsluitend) de Afghaanse nationaliteit.
2.2.
De zoon woont met zijn gezin in Afghanistan. De moeder is omstreeks mei 2021 bij haar zoon op familiebezoek gegaan in Afghanistan. Eisers verblijven op dit moment allemaal in Afghanistan.
2.3.
Voor, tijdens en na de machtsovername in Afghanistan door de Taliban in augustus 2021 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid zich ingespannen om personen vanuit Afghanistan te evacueren. Daarbij is een lijst opgesteld van personen die in aanmerking komen voor evacuatie vanuit Afghanistan naar Nederland. Hierbij ging het, in eerste instantie, om in Afghanistan verblijvende Nederlanders, lokaal ambassadepersoneel en hun gezinnen en tolken die voor Nederland hebben gewerkt en hun gezinnen.
2.4.
Op 18 augustus 2021 heeft de Tweede Kamer een motie (de motie Belhaj c.s.) aangenomen, waarin de regering werd verzocht om bepaalde personen uit Afghanistan te evacueren en om, indien evacuatie niet mogelijk zou blijken, deze personen aan te merken als risicogroep bij het aanvragen van asiel in Nederland. Deze uitbreiding betrof medewerkers die de Nederlandse overheid hebben bijgestaan (onder anderen bewakers, judiciële medewerkers, koks, chauffeurs), medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en journalisten.
2.5.
Na de val van Kabul en de verplaatsing van de Nederlandse ambassade naar het vliegveld heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: het ministerie) een speciaal telefoonnummer en een e-mailadres geopend voor de communicatie met en over de in Afghanistan achtergebleven personen. De e-mails naar dit e-mailadres werden beantwoord door een crisisteam.
2.6.
Bij e-mail van 16 augustus 2021 met als onderwerp “terugkeer naar Nederland” heeft de zoon aan het ministerie het volgende bericht verzonden:

Mijn naam is [eiser 2] . Ik heb een paar geleden in Nederland gewoond. Daarna ben ik teruggekeerd naar Afghanistan.
Mijn leven is nu in gevaar door Taliban omdat ik met Nederland en Nederlanders sterke verbanden heb. Ik ben altijd tegen Taliban geweest, ik protesteerde in media heel veel tegen Taliban vanwege hun ideologie, rechten van vrouwen en islamitisch fundamentalism.
Ik Verzoek u heel dringend om te helpen om terug te gaan naar Nederland. Anders ben ik 100 % dood door Taliban. Ik ben nu op een geheime plek In [plaats] . (...)
2.7.
Bij e-mail van 17 augustus 2022 heeft het ministerie het volgende geantwoord:

Bedankt voor uw bericht. De Nederlandse regering heeft momenteel als prioriteit het evacueren van Nederlandse burgers, EU burgers en Afghaanse burgers die hebben gewerkt met en/of voor de Nederlandse regering. Kunt u aantonen dat u in het bezit bent van Nederlands staatsburgerschap, ofwel dat u banden hebt gehad met de Nederlandse regering?
2.8.
Bij e-mail van 19 augustus 2021 heeft de zoon hierop geantwoord zoals hierna vermeld. Bij deze e-mail heeft de zoon een kopie van zijn W-document gevoegd. Op het W-document, met daarop een datum uit 2008, staat vermeld dat de zoon de Afghaanse nationaliteit heeft.

Ik ben in 2008 in Nederland samen met mijn moeder naar Nederland gegaan en asiel aangevraagd. Vervolgens ben ik op vrijwilligersbasis tijdens de asielprocedures teruggekomen in 2009 naar Afghanistan via IOM. Ik zou voor IOM aan de slag gaan. Maar helaas het is me niet gelukt om een kans te krijgen voor IOM in Afghanistan om te werken. Vervolgens ICT gestudeerd en binnen ICT voor een organisatie gewerkt. Ik spreek ook perfect Engels.
Mijn moeder is in Nederland gebleven, heeft status gekregen en vervolgens ook de Nederlandse nationaliteit ook gekregen.
Ik ben een activist tegen ideologie van Taliban. Ik heb jaren gevochten voor de gelijke rechten van vrouwen, democratie, rechten van kinderen. Ik wil dat vrouwen moeten kunnen werken en studeren. Ik schrijf regelmatig mijn mening in media over Taliban en hun onderdrukkende positie t.o.v. Van vrouwen, democratie, vrijheid van mening, extremisme, islamitisch fundamentalisme en terrorisme.
Daarom Taliban beschouwen mij als ongelovige en vijand van Islam.
Ik heb campagne uitgevoerd afgelopen jaren tijdens de verkiezing voor president Ghani (de grootste tegenstander van Taliban) in mijn district [X] in [plaats] .
Mijn moeder heeft Nederlandse nationaliteit. Dat is ook een taboe voor Taliban. Ze vinden dat mijn moeder niet moslim en ongelovige is omdat ze de Nederlandse nationaliteit heef. Ze vinden dat ik de zoon van een ongelovige vrouw ben.
Ik ben met dood bedreigd door Taliban in mijn district [X] in [plaats] vanwege mijn opvattingen, mijn moeder en sympathie voor president Ghani.
2.9.
Bij e-mail van 20 augustus 2021 heeft het ministerie het volgende geantwoord:

Hartelijk dank voor uw bericht.
Zou u ons nadere informatie willen toesturen zodat wij kunnen nagaan of wij u kunnen registreren voor de evacuaties?
  • Naam exact zoals vermeld in paspoort, nationaliteit, paspoortnummer en geboortedatum;
  • Telefoonnummer en email adres waar we de te evacueren personen op kunnen bereiken;
2.10.
Bij e-mails van 20 en 21 augustus 2021 heeft de zoon deze e-mail beantwoord met uitsluitend zijn eigen gegevens. In deze e-mails schrijft de zoon dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft.
2.11.
Bij e-mail van 23 augustus 2021 (18.23 uur) heeft het ministerie aan de zoon een (algemeen geformuleerde) oproep verzonden om zo snel mogelijk naar het vliegveld van Kabul te komen. Deze e-mail bevat informatie over de wijze waarop het vliegveld kon worden bereikt.
2.12.
Bij e-mail van 23 augustus 2021 (verzonden om 23.02 uur) heeft de zoon op voormelde oproep geantwoord en gevraagd of ook zijn Nederlandse moeder, zijn zus en zijn gezin naar het vliegveld mochten komen. In deze e-mail schrijft de zoon dat hij zijn familie niet in Afghanistan kan achterlaten. Verder verzoekt hij om een bevestiging dat zij allemaal naar het vliegveld kunnen komen. Met deze e-mail heeft de zoon kopieën van paspoorten van zijn familieleden meegezonden. Op 24 augustus 2021 heeft de zoon deze e-mail nogmaals verzonden.
2.13.
Op 26 augustus 2021 is de evacuatie vanaf het vliegveld in Kabul om veiligheidsredenen gestopt. Op dat moment was het niet gelukt om alle personen vermeld op de tot dan toe door Nederland samengestelde evacuatielijst Afghanistan uit te krijgen. Op die dag heeft het ministerie de eerder opgeroepen personen, waaronder de zoon, geadviseerd naar een veilige plek te gaan. In deze e-mail schrijft het ministerie het volgende:

Nederland zal er alles aan doen om Nederlanders die zich nog in Afghanistan bevinden, tolken die voor Nederland hebben gewerkt in het kader van een internationale of politiemissie en hun gezinnen en andere hoog-risicogroepen te blijven bijstaan.
2.14.
Bij e-mail van 26 augustus 2021 heeft de zoon het ministerie bedankt voor de beslissing om hem en zijn familieleden te evacueren. In deze mail schrijft hij dat het hem de dag ervoor niet is gelukt om het vliegveld te bereiken. Verder vraagt hij om ook zijn alleenstaande zus te evacueren.
2.15.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft het ministerie de zoon geantwoord dat er niets gedaan kan worden om familieleden van Nederlanders in Afghanistan te helpen.
2.16.
Bij e-mail van 8 september 2021 heeft het ministerie het volgende e-mailbericht aan de zoon gezonden:

Beste meneer/mevrouw,
We hopen dat het u en uw gezinsleden in Afghanistan in de huidige omstandigheden goed gaat en dat u veilig bent. U staat bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog steeds geregistreerd en volgens onze informatie bent u op dit moment in Afghanistan. Wij blijven de mogelijkheden onderzoeken om u te ondersteunen. Zodra er mogelijkheden zijn, nemen we contact met u op. (...)
2.17.
In antwoord op voormelde mail heeft de zoon bij e-mail van 11 september 2021 het ministerie bedankt voor de hulp en opnieuw verzocht om ook zijn zus te evacueren.
2.18.
Bij (algemene ) e-mail van 14 september 2021 heeft het ministerie het volgende bericht gestuurd:

Geachte heer/mevrouw,
We hopen dat u het in de huidige omstandigheden goed maakt. Volgens ons systeem verblijft u op dit moment in Afghanistan. Op dit moment hebben we helaas geen verdere informatie over eventueel vertrek uit Afghanistan. We blijven de mogelijkheden onderzoeken om u te ondersteunen en volgen de ontwikkelingen random de herstart van het reguliere vliegverkeer of andere mogelijkheden op de voet. We hopen u hierover zo spoedig als mogelijk nader
te informeren.
2.19.
Bij e-mail van 25 september 2021 heeft de zoon opnieuw aan het ministerie verzocht om ook zijn zus te evacueren.
2.20.
Bij e-mail van 30 september 2021 heeft het ministerie aan de zoon meegedeeld dat zijn zus niet voldoet aan de criteria (“=NL paspoorthouder, echtgeno(o)t(e), en/of afhankelijke kinderen”) om geregistreerd te worden.
2.21.
Bij e-mail van 8 oktober 2021 heeft de zoon aan het ministerie gevraagd wanneer hij en zijn Nederlandse moeder naar Nederland worden overgebracht.
2.22.
Bij e-mail van 11 oktober 2021 heeft het ministerie meegedeeld dat de moeder wel in aanmerking komt om geregistreerd te worden, maar de overige familieleden niet. Deze e-mail is verzonden als antwoord op de e-mail van 23 augustus 2021 (zie 2.12).
2.23.
Op 3 november 2021 heeft de zoon bezwaar gemaakt tegen de beslissing dat hij van de Nederlandse evacuatielijst is geschrapt. Dit verzoek is op 29 november 2021 door de bestuursrechter van deze rechtbank (zittingsplaats Utrecht) ter zitting behandeld. In de door de griffier gemaakte zittingsaantekeningen staat vermeld dat de landsadvocaat het volgende heeft verklaard:
“[
Z]ij hebben op de lijst gestaan. 16 augustus voor het eerst gemeld door verzoeker: geen tel-nummer, veel mailverkeer. (...)
(...)
Heel veel mensen hebben zich gemeld. Men wilde de evacuaties door laten gaan. Hij is aangemerkt als Nederlander omdat zijn Nederlands zo perfect was. Na 26 augustus is men de lijst gaan ordenen. Bij de evacuatie zijn ook mensen naar Nederland gekomen die er niet bij hoorden. Men heeft toen niet heel stringent gekeken. Bij de beoordeling waren ook mensen betrokken die het normaal niet als hun werk hebben. (...)
2.24.
Bij e-mail van 11 november 2021 heeft het ministerie het volgende meegedeeld aan de moeder:

Wij hebben onlangs telefonisch contact met u (en/of uw contactpersoon) gehad over een mogelijke repatriëring naar Nederland. U heeft daarbij aangegeven geen gebruik te willen maken van deze mogelijkheid, omdat uw zoon (...) niet mee kan worden gerepatrieerd. De reden dat hij niet kan worden gerepatrieerd is omdat uitsluitend personen met de Nederlandse nationaliteit of een Nederlandse verblijfsvergunning en hun kerngezin in aanmerking komen voor plaatsing op de lijst om overgebracht te worden naar Nederland. Tot een kerngezin behoren de vader/moeder en minderjarige kinderen tot 18 jaar. Op grond van beleid ten aanzien van artikel 8 EVRM en het begrip "more than normal emotional ties" kunnen inwonende afhankelijke meerderjarige kinderen tot 25 jaar (die niet een eigen gezin hebben gesticht) ook tot het kerngezin worden gerekend. Uw zoon is ouder dan 25 jaar en voldoet hier niet aan.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen, zakelijk weergegeven:
primair:
een gerechtelijke vaststelling dat er een bindende toezegging is gedaan dat [eisers] op de evacuatielijst zijn gezet, dan wel moeten worden gezet; en
de Staat te veroordelen [eisers] te evacueren naar Nederland, uiterlijk binnen 30 dagen na betekening van de dagvaarding,
een en ander op straffe van een dwangsom;
subsidiair:
3. de Staat te veroordelen zich tot het uiterste moet inspannen om over te gaan tot evacuatie binnen 30 dagen door: a. In deze periode aantoonbaar in overleg te treden met de bondgenoten die vluchten aanbieden vanuit Kabul; b. In deze periode een vlucht aan te bieden vanuit een buurland en daarbij alle noodzakelijke faciliteiten te bieden voor het vertrek vanuit Afghanistan naar het buurland.
meer subsidiair
4. voor recht te verklaren dat:
a. de Staat een onrechtmatige daad pleegt jegens [eisers] ;
b. de Staat aansprakelijk is voor de (immateriële) schade die [eisers] dreigen te lijden uit deze onrechtmatige daad; en
c. de Staat jegens [eisers] gehouden is tot vergoeding van de (immateriële) schade die zij als gevolg van de onrechtmatige daad nog zullen lijden.
een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten, althans met compensatie van kosten.
3.2.
Aan deze vordering leggen [eisers] het volgende ten grondslag.
De zoon is vanwege zijn werk een doelwit van de Taliban. Door hun verblijf in Afghanistan lopen [eisers] het risico op een onmenselijke behandeling, in strijd met de artikelen 2 en 3 EVRM. De zoon was op de evacuatielijst geplaatst en op 23 augustus 2021 opgeroepen voor evacuatie. Een en ander in samenhang met de nadien gevoerde correspondentie is te beschouwen als een onvoorwaardelijke toezegging, waaraan [eisers] het vertrouwen mochten ontlenen dat zij binnen een redelijke termijn naar Nederland zouden worden overgebracht. Mede gelet op de grote belangen aan de zijde van [eisers] , is de Staat gehouden die toezegging na te komen. De weigering om deze toezegging na te komen, is een toerekenbare tekortkoming, dan wel een onrechtmatige daad.
De moeder kan en mag niet zelfstandig reizen, zij is afhankelijk van haar zoon. Zij heeft daarom op grond van artikel 8 EVRM het recht om samen met haar zoon geëvacueerd te worden.
3.3.
De Staat concludeert tot afwijzing van het gevorderde en voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
In dit kort geding moet worden beoordeeld of de Staat op grond van een gedane toezegging dan wel het vertrouwensbeginsel gehouden is [eisers] vanuit Afghanistan over te brengen naar Nederland, of zich daartoe moet inspannen. Partijen gaan ervan uit dat dit geschil naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter volgt partijen daarin. De gevorderde gerechtelijke vaststelling en de verklaring voor recht lenen zich niet voor kort geding en zijn dus in ieder geval niet voor toewijzing vatbaar.
4.2.
Bij de beoordeling moet onderscheid gemaakt worden tussen de moeder en de andere eisers. De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij mag uiteraard terugkeren naar Nederland. In november 2021 heeft de moeder verklaard dat zij, gelet op haar medische toestand, niet zonder haar zoon naar Nederland wenst te komen. Dit standpunt van de moeder is kennelijk niet veranderd. In zijn conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling heeft de Staat verklaard dat de moeder zich in verband met haarterugkeer altijd tot het ministerie kan wenden voor consulaire bijstand. Hierbij is het aan de Staat om te bepalen in welke vorm deze bijstand verleend kan worden. De moeder kan hierbij niet eisen dat haar zoon met haar mee mag reizen. Dit betekent dat haar vorderingen moeten worden afgewezen, zeker als de zoon geen recht heeft op overbrenging naar Nederland. Dat is de vraag die nu te beantwoorden is: hebben de zoon en zijn gezin recht op overbrenging naar Nederland?
4.3.
Het komt er hierbij op aan of de Staat aan de zoon een bindende toezegging heeft gedaan, dan wel een mededeling heeft gedaan op grond waarvan hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen, dat hij – ook nadat evacuatie niet meer mogelijk was doordat de controle over het vliegveld van Kabul was verloren – naar Nederland zou worden overgebracht.
4.4.
De zoon heeft niet gesteld, en evenmin is aannemelijk geworden, dat hij op grond van de (destijds) door de Staat gehanteerde criteria in aanmerking kwam (c.q. komt) voor overbrenging naar Nederland. Hij heeft immers niet de Nederlandse nationaliteit, geen verblijfrecht in Nederland en behoort ook niet zonder meer (een onderbouwing daarvan ontbreekt) tot groepen omschreven in de motie Belhaj c.s. De door de zoon gestelde angst voor de Taliban – hoe zwaarwegend en serieus te nemen ook – gaf en geeft geen ‘recht’ op evacuatie c.q. overbrenging naar Nederland. Verder staat vast dat de zoon geen persoonlijk, specifiek op hem toegesneden, bericht heeft ontvangen waarin de Staat onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat hij naar Nederland zou worden geëvacueerd of overgebracht, laat staan dat dit tezamen met zijn gezin zou zijn. Tot aan 23 augustus 2021 heeft de zoon niet gemeld dat hij een gezin had.
4.5.
De zoon heeft op 23 augustus 2021 een oproep gekregen om naar het vliegveld van Kabul te komen. Deze oproep, die niet persoonlijk aan de zoon gericht was – het was duidelijk een standaardoproep – neemt niet weg dat de zoon niet aan de door de Staat gestelde criteria voldeed. Ten aanzien van deze oproep geldt verder dat deze is gedaan onder hectische omstandigheden toen duidelijk was dat er nog maar weinig tijd was voor evacuatievluchten.
4.6.
Het standpunt van de zoon dat de oproep in combinatie met de gevoerde correspondentie een onvoorwaardelijke toezegging inhield, kan niet worden gevolgd. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
4.7.
In zijn e-mail van 16 augustus 2021 heeft de zoon verzocht om hem in verband met het gevaar van de Taliban te evacueren; zijn e-mail droeg het onderwerp “terugkeer naar Nederland”. In reactie hierop heeft de Staat hem in de e-mail van 17 augustus 2021 gevraagd of hij de Nederlandse nationaliteit (Nederlands staatsburgerschap) heeft en/of hij banden heeft met de Nederlandse regering. Uit die mail blijkt duidelijk dat prioriteit wordt gegeven aan die groepen en de Staat vraagt nadrukkelijk om informatie op die punten. Op grond van deze e-mail had het de zoon duidelijk moeten zijn dat personen die niet beschikten over de Nederlandse nationaliteit en zonder band met de Nederlandse regering, niet zonder meer voor evacuatie in aanmerking kwamen, en dat het door hem gemelde gevaar van de Taliban niet voldoende was. Hij zou zich (afgaande op de beheersing van de Nederlandse taal zoals die uit zijn e-mails bleek) gerealiseerd moeten hebben dat hij niet in een van deze categorieën viel.
4.8.
In zijn e-mail van 19 augustus 2021 schrijft de zoon niet dat hij de Afghaanse nationaliteit heeft. Dit staat wel vermeld op het meegezonden W-document uit 2008. Uit de e-mail blijkt niet dat de zoon banden heeft (had) met de Nederlandse regering. Op grond van het door de zoon genoemde onderwerp van de e-mail (“terugkeer naar Nederland”) en het feit dat de e-mail in zeer behoorlijk Nederlands geschreven was, valt niet uit te sluiten dat medewerkers van het crisisteam hebben verondersteld dat de zoon de Nederlandse nationaliteit had, dan wel dat hij een verblijfsrecht in Nederland had. Goed mogelijk is dat de betekenis en de inhoud van het meegezonden W-document niet goed is onderkend. Wat hier ook van zij, in reactie op deze e-mail heeft de Staat geen toezegging gedaan. In reactie op deze e-mail heeft de Staat immers aan de zoon gevraagd om nadere informatie om te kunnen nagaan óf de zoon voor evacuatie geregistreerd kon worden. Op dat moment was er dus hoe dan ook geen toezegging.
4.9.
Op 20, 21, 23 en 24 augustus 2021 heeft de zoon nadere informatie verstrekt en – ná de oproep – heeft hij gevraagd of ook zijn familieleden naar het vliegveld mochten komen. In zijn e-mails van 23 en 24 augustus 2021 heef de zoon nadrukkelijk om een bevestiging hiervan gevraagd. Deze bevestiging heeft de zoon nooit ontvangen.
4.10.
Op 26 augustus 2021 heeft de zoon bericht gekregen dat zijn zus (die geen partij is in dit kort geding) niet voor hulp in aanmerking komt, omdat er op dat moment niets gedaan kan worden voor “familieleden van Nederlanders in Afghanistan”. Niet valt in te zien dat de zoon aan deze e-mail het vertrouwen kon ontlenen dat, hoewel zijn zus daar niet voor in aanmerking kwam, hij (en zijn gezin) wel voor overbrenging naar Nederland in aanmerking zou (zouden) komen.
4.11.
Ook de e-mails van 8 en 14 september 2021 zijn niet aan te merken als een onvoorwaardelijke toezegging tot overbrenging c.q. evacuatie. In deze e-mails staat niet meer dan dat de Staat de mogelijkheden onderzoekt om de zoon te ondersteunen. In deze e-mails wordt het gezin van de zoon niet genoemd.
4.12.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de zoon niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een (bindende) toezegging van de Staat, maar ook niet dat hij er, afgaande op de berichten van de zijde van de Staat, gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat hij en zijn gezin voor (evacuatie c.q.) overbrenging naar Nederland in aanmerking kwamen. Hiertoe is vooral van belang dat hij naar aanleiding van de e-mail van 17 augustus 2021 wist of had moeten weten dat hij niet behoorde tot de categorieën personen (Nederlanders dan wel banden met de Nederlandse regering) die voor overbrenging naar Nederland in aanmerking kwamen. Door de algemeen geformuleerde oproep om naar het vliegveld te komen en de algemene berichten na 26 augustus 2021 heeft bij de zoon in redelijkheid niet de indruk kunnen ontstaan dat hij desondanks voor overbrenging naar Nederland in aanmerking kwam.
4.13.
De vorderingen van [eisers] worden dus afgewezen. Zij worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot dusver aan de zijde van de Staat begroot op € 1.692,--, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2022.
WJ