ECLI:NL:RBDHA:2022:2041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
11 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2594 en NL22.2681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met Tunesische eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de beroepen van een Tunesische eiser tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring. De eiser, die op 26 januari 2022 in bewaring is gesteld, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het aanvullend terugkeerbesluit ten overvloede is genomen, omdat er al een eerder terugkeerbesluit was dat Tunesië als land van terugkeer aangaf. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen creëert en dat zij daarom onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen dit besluit.

Wat betreft de maatregel van bewaring, heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende gronden waren voor de oplegging van deze maatregel. De eiser heeft zich eerder aan het toezicht onttrokken en heeft geen gevolg gegeven aan eerdere verplichtingen om Nederland te verlaten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er een concreet zicht op uitzetting naar Tunesië is, ondanks de bezwaren van de eiser. De rechtbank verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt op 11 maart 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.2594 en NL22.2681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I.E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder tegen eiser een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd. Verweerder heeft op 7 februari 2022 aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Het beroep tegen bestreden besluit 2 moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 maart 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding A.S.M. Hamawandi. Eiser heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1999 en de Tunesische nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 22 oktober 2020 is een door eiser ingediende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en is tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
3. Op 26 januari 2022 is eiser opgehouden na overname van de Belgische autoriteiten, overgebracht naar een plaats voor gehoor, gehoord en vervolgens in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Eiser heeft bij aankomst in Nederland opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft hij op 7 februari 2022 echter weer ingetrokken. Om die reden is de eerder opgelegde maatregel van bewaring opgeheven en is meteen daarna het bestreden besluit 2 genomen.
Over bestreden besluit 1
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit 1 ten onrechte is uitgevaardigd omdat er op dat moment sprake was van een lopende asielaanvraag, waarmee volgens eiser dit besluit in strijd is met de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn).
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat uit het eerdere terugkeerbesluit al duidelijk blijkt van een land van terugkeer.
6. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 22 oktober 2020 op eisers eerdere asielaanvraag mede een terugkeerbesluit omvat. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dat besluit duidelijk worden afgeleid dat Tunesië als land van terugkeer is beoogd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens dat besluit eiser de Tunesische nationaliteit heeft en de asielaanvraag is afgedaan op de grond dat Tunesië (voor eiser) een veilig land van herkomst is. Verder is niet gebleken dat eiser sinds dit besluit het grondgebied van de Europese Unie verlaten heeft, zodat dit besluit nog steeds van kracht is.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit 1 is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep met nummer NL22.2594. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit 1 behoeven dan ook geen bespreking.
Over bestreden besluit 2
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat er geen geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring. Het bestreden besluit 2 berust daarom op een juiste wettelijke grondslag.
9. Eiser voert aan dat er onvoldoende gronden aanwezig waren voor het opleggen van een maatregel van bewaring. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Ten aanzien van de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i voert eiser aan dat deze niet aan het bestreden besluit 2 ten grondslag mochten worden gelegd omdat hij als Dublinclaimant Nederland is binnengekomen. Verweerder heeft er echter aan mogen refereren dat eiser in 2020 op illegale wijze Nederland is binnengekomen en dat hij in oktober 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, zodat de zware gronden 3a, 3b en 3c terecht aan het bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd. De zware grond 3i is terecht aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd omdat op dat moment op eiser een vertrekplicht rustte en hij tijdens het gehoor in het kader van de inbewaringstelling op 7 februari 2022 om 13:15 uur heeft verklaard niet te willen meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst.
11. Ook ten aanzien van de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d voert eiser aan dat deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag mochten worden gelegd omdat hij als Dublinclaimant Nederland is binnengekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat dit onverlet laat dat deze gronden feitelijk juist zijn en verweerder daarmee mag volstaan.
12. Verder voert eiser aan dat geen sprake is van een concreet zicht op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn, omdat verweerder niet uiteen heeft gezet hoeveel laissez-passers in de afgelopen twee jaar hebben geleid tot gedwongen verwijdering naar Tunesië. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Eiser heeft zelf geen aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan kan worden aangenomen dat er geen concreet zicht op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn bestaat. Tunesië staat momenteel niet bekend als een land dat niet meewerkt aan gedwongen vertrek van vreemdelingen. Ter zitting is gebleken dat verweerder op 15 februari 2022 ten aanzien van eiser een laissez-passeraanvraag heeft verzonden naar de Tunesische autoriteiten. De enkele omstandigheid dat daarop nog geen reactie is gekomen, is onvoldoende om aan te nemen dat concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
13. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt omdat de laissez-passeraanvraag nog niet aan de Tunesische autoriteiten is toegezonden. Gelet op de voornoemde mededeling ter zitting van verweerder treft deze beroepsgrond geen doel.
Conclusie
14. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
15. Het beroep tegen de maatregel van bewaring dient ongegrond te worden verklaard.
16. Voor het toekennen van schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 106 van de Vw bestaat geen aanleiding.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen bestreden besluit 1 (NL22.2594);
 verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 (NL22.2681) ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.