Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1999 en de Tunesische nationaliteit te bezitten.
2. Bij besluit van 22 oktober 2020 is een door eiser ingediende asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en is tegen eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
3. Op 26 januari 2022 is eiser opgehouden na overname van de Belgische autoriteiten, overgebracht naar een plaats voor gehoor, gehoord en vervolgens in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw. Eiser heeft bij aankomst in Nederland opnieuw een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft hij op 7 februari 2022 echter weer ingetrokken. Om die reden is de eerder opgelegde maatregel van bewaring opgeheven en is meteen daarna het bestreden besluit 2 genomen.
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit 1 ten onrechte is uitgevaardigd omdat er op dat moment sprake was van een lopende asielaanvraag, waarmee volgens eiser dit besluit in strijd is met de Richtlijn 2008/115/EG (Terugkeerrichtlijn).
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit 1 onverplicht en ten overvloede is genomen, omdat uit het eerdere terugkeerbesluit al duidelijk blijkt van een land van terugkeer.
6. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 22 oktober 2020 op eisers eerdere asielaanvraag mede een terugkeerbesluit omvat. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit dat besluit duidelijk worden afgeleid dat Tunesië als land van terugkeer is beoogd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat volgens dat besluit eiser de Tunesische nationaliteit heeft en de asielaanvraag is afgedaan op de grond dat Tunesië (voor eiser) een veilig land van herkomst is. Verder is niet gebleken dat eiser sinds dit besluit het grondgebied van de Europese Unie verlaten heeft, zodat dit besluit nog steeds van kracht is.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit 1 geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept die niet al eerder waren ontstaan. Het bestreden besluit 1 is daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van het beroep met nummer NL22.2594. De beroepsgronden tegen het bestreden besluit 1 behoeven dan ook geen bespreking.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat er geen geldig terugkeerbesluit ten grondslag ligt aan de maatregel van bewaring. Het bestreden besluit 2 berust daarom op een juiste wettelijke grondslag.
9. Eiser voert aan dat er onvoldoende gronden aanwezig waren voor het opleggen van een maatregel van bewaring. In het bestreden besluit 2 heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Ten aanzien van de zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i voert eiser aan dat deze niet aan het bestreden besluit 2 ten grondslag mochten worden gelegd omdat hij als Dublinclaimant Nederland is binnengekomen. Verweerder heeft er echter aan mogen refereren dat eiser in 2020 op illegale wijze Nederland is binnengekomen en dat hij in oktober 2020 met onbekende bestemming is vertrokken, zodat de zware gronden 3a, 3b en 3c terecht aan het bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd. De zware grond 3i is terecht aan het bestreden besluit 2 ten grondslag gelegd omdat op dat moment op eiser een vertrekplicht rustte en hij tijdens het gehoor in het kader van de inbewaringstelling op 7 februari 2022 om 13:15 uur heeft verklaard niet te willen meewerken aan terugkeer naar zijn land van herkomst.
11. Ook ten aanzien van de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d voert eiser aan dat deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag mochten worden gelegd omdat hij als Dublinclaimant Nederland is binnengekomen. Deze beroepsgrond slaagt niet omdat dit onverlet laat dat deze gronden feitelijk juist zijn en verweerder daarmee mag volstaan.
12. Verder voert eiser aan dat geen sprake is van een concreet zicht op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn, omdat verweerder niet uiteen heeft gezet hoeveel laissez-passers in de afgelopen twee jaar hebben geleid tot gedwongen verwijdering naar Tunesië. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Eiser heeft zelf geen aanknopingspunten naar voren gebracht op basis waarvan kan worden aangenomen dat er geen concreet zicht op uitzetting naar Tunesië binnen een redelijke termijn bestaat. Tunesië staat momenteel niet bekend als een land dat niet meewerkt aan gedwongen vertrek van vreemdelingen. Ter zitting is gebleken dat verweerder op 15 februari 2022 ten aanzien van eiser een laissez-passeraanvraag heeft verzonden naar de Tunesische autoriteiten. De enkele omstandigheid dat daarop nog geen reactie is gekomen, is onvoldoende om aan te nemen dat concreet zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
13. Ten slotte voert eiser aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt omdat de laissez-passeraanvraag nog niet aan de Tunesische autoriteiten is toegezonden. Gelet op de voornoemde mededeling ter zitting van verweerder treft deze beroepsgrond geen doel.
14. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit.
15. Het beroep tegen de maatregel van bewaring dient ongegrond te worden verklaard.
16. Voor het toekennen van schadevergoeding zoals bedoeld in artikel 106 van de Vw bestaat geen aanleiding.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.