ECLI:NL:RBDHA:2022:20

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2022
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
NL21.16208
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring in asielzaak met technisch onderzoek naar indienen beroepsgronden

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van de opposant, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen een eerdere uitspraak van 4 januari 2022 waarin het beroep van de opposant niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar van 16 september 2021, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden van het beroep niet tijdig waren aangevuld. De opposant heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoert dat de gronden op 11 november 2021 zijn ingediend, maar dat er een storing in het systeem was waardoor deze niet goed zijn geregistreerd.

De rechtbank heeft op 3 februari 2022 het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van de opposant aanwezig was, maar de opposant zelf niet. De rechtbank heeft een technisch onderzoek laten uitvoeren door IVO-rechtspraak, waaruit bleek dat er op 11 november 2021 een storing was, waardoor de gronden niet goed waren geüpload. De rechtbank concludeert dat het eerdere oordeel van niet-ontvankelijkheid onterecht was en dat het verzet gegrond is. De uitspraak van 4 januari 2022 vervalt en de rechtbank zal het onderzoek hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld in de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16208 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant] , opposant

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Berkh).

Procesverloop

Opposant heeft tegen het besluit op bezwaar van verweerder van 16 september 2021 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 4 januari 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
De rechtbank heeft het verzet op 3 februari 2022 op zitting behandeld. Opposant is niet verschenen. De gemachtigde van opposant is wel verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als – voor zover hier van belang – het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor was dat opposant niet binnen de door de rechtbank gestelde termijn de gronden van het beroep had aangevuld en niet was gebleken dat dit niet aan eiser kon worden toegerekend.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank of zij terecht toepassing heeft gegeven
aan artikel 8:54 van de Awb.
3. Opposant betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk
heeft verklaard. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de gronden van het beroep binnen de gestelde termijn (op 11 november 2021) zijn ingediend via het digitale systeem van de rechtbank. Ter ondersteuning heeft opposant een printscreen overgelegd, waaruit blijkt dat de gronden op 11 november 2021 waren opgeslagen
op de computer van gemachtigde en een e-mail van 11 november 2021, waarin staat dat gemachtigde de gronden heeft geüpload. Opposant heeft navraag gedaan bij het dienstencentrum van de rechtbank of er een storing was op de dag dat de gronden zijn ingediend, maar heeft hierop geen reactie ontvangen. Hij stelt dat alleen de rechtbank het Rechtspraak Servicecentrum (RSC) kan laten onderzoeken of de gronden daadwerkelijk zijn geüpload; partijen kunnen dat niet. De rechtbank heeft dit ten onrechte nagelaten, aldus opposant. Opposant beroept zich daarnaast op de zogenoemde Bahaddar-uitzondering, omdat terugkeer naar Libië volgens hem leidt tot een schending van artikel 3 van het EVRM.
4. Uit de Werkinstructie voor vreemdelingenadvocaten [1] die de Rechtspraak heeft
opgesteld, volgt dat het indienen van stukken in een zaak geschiedt door het digitale document vanaf de eigen computer klaar te zetten (te uploaden) in de digitale omgeving van de Rechtspraak door te klikken op 'Stuk toevoegen' en vervolgens op 'Stuk indienen'. Het kan enige tijd duren voordat het stuk dan zichtbaar wordt in het digitale dossier. Daarbij kan het scherm met de knop F5 worden ververst. Nadat het stuk zichtbaar is geworden, kan van de indiening een ontvangstbevestiging worden gevraagd. Dit geschiedt door op het pijltje achter het stuk waarvan de ontvangstbevestiging wordt gewenst, te klikken, te kiezen voor 'Ontvangstbevestiging' en deze te openen dan wel op te slaan. Het systeem voorziet niet in het automatisch in beeld verschijnen van een ontvangstbevestiging en ook niet in het automatisch per e-mail toezenden daarvan aan de indiener.
5. De rechtbank heeft door IVO-rechtspraak (de ICT-dienstverlener van de
rechtspraak) een technisch onderzoek laten uitvoeren naar het indienen van de beroepsgronden in het onderhavige digitale dossier. Op 21 februari 2022 is hiervan een rapport verschenen. Hieruit blijkt dat er op 11 november 2021 een storing in het systeem is geweest waardoor de gronden niet zijn geüpload. Uit logginggegevens blijkt dat de advocaat van opposant op 11 november 2021 om 11.54 uur een stuk met de titel ‘khalil h gronden’ heeft geüpload, maar dat om 12.05 uur een foutmelding is afgegeven waaruit volgt dat dit stuk niet goed in het systeem is geregistreerd. Verder blijkt dat om 15.03 uur is vastgesteld dat het stuk niet goed is verwerkt en opnieuw ingediend moet worden. Het is niet duidelijk of de gemachtigde van opposant hiervan op de hoogte is gesteld en door de rechtbank is benaderd om het betreffende stuk opnieuw in te dienen.
6. Gelet op de gang van zaken zoals die is gebleken uit het technisch onderzoek, heeft
de rechtbank in de uitspraak van 4 januari 2022 ten onrechte geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was en de zaak ten onrechte zonder zitting afgedaan. Het verzet is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 4 januari 2022 vervalt en dat de rechtbank het onderzoek hervat in de stand waarin dat zich bevond voordat die uitspraak werd gedaan. De zaak zal alsnog op een zitting worden behandeld.
7. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door opposant
gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzet gegrond;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 759 ,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.www.rechtspraak.nl