ECLI:NL:RBDHA:2022:1964
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in deze procedure optrad tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had op 11 oktober 2021 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 14 september 2021. Dit beroep was geregistreerd onder zaaknummer AWB 21/5930. Naast het beroep heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De zitting vond plaats op 14 januari 2022, waarbij de voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege blijft.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van vandaag het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.