Op 23 februari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak tussen een Sri Lankaanse verzoekster en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De verzoekster had eerder uitstel van vertrek gekregen, maar het COA had besloten haar verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te beëindigen. De verzoekster heeft hiertegen een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat zij ernstige medische klachten heeft en vreest voor een medische noodsituatie als de verstrekkingen worden stopgezet.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van spoedeisend belang en dat de verzoekster in zeer bijzondere omstandigheden verkeerde. De rechter baseerde zich op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), waaruit bleek dat de verzoekster ernstige medische klachten had en dat bij uitblijven van behandeling een medische noodsituatie te verwachten was. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en verbood het COA om de Rva-verstrekking van de verzoekster te beëindigen tot vier weken na de uitspraak op het beroep dat de verzoekster had ingesteld tegen het primaire besluit.
De voorzieningenrechter heeft het COA ook veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar de voorzieningenrechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.