ECLI:NL:RBDHA:2022:1955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
NL21.18368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse student wegens gebrek aan gegronde vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse eiser. De eiser, die stelt dat hij vanwege zijn lidmaatschap van een studentenvereniging en zijn contacten met de Algerijnse veiligheidsdienst vreest voor vervolging in Algerije, heeft zijn asielaanvraag ingediend op 19 juli 2020. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk gevaar loopt bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over zijn problemen met de heer [Naam 3] als onvoldoende concreet en geloofwaardig beoordeeld. De eiser heeft niet kunnen onderbouwen waarom hij vreest voor de autoriteiten in Algerije, vooral gezien het feit dat hij eerder in Frankrijk verbleef zonder bescherming te vragen. De rechtbank concludeert dat de gestelde vrees voor vervolging niet aannemelijk is gemaakt en dat de asielaanvraag ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18368

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 19 juli 20201 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in zijn studententijd lid was van studentenvereniging [Naam 2] [1] en dat hij via deze vereniging de heer [Naam 3] heeft ontmoet. Met hulp van [Naam 3], die werkzaam is voor de Algerijnse veiligheidsdienst, heeft eiser een baan gekregen bij olieproductiemaatschappij [Naam 4]. In ruil daarvoor moest eiser aan [Naam 3] namen doorgeven van mensen die actief waren voor de studentenvereniging. Toen eiser vernam dat deze personen als terrorist werden aangemerkt en in de gevangenis waren beland, is eiser met het doorgeven van namen gestopt. Eiser is daarom uit vrees voor [Naam 3] vertrokken uit Algerije. Verder vreest eiser in Algerije geen goed leven te kunnen leiden omdat de rechten van burgers niet worden gerespecteerd en er sprake is van corruptie. Eiser vreest daarnaast bij terugkeer voor de Algerijnse autoriteiten omdat hij de dienstplicht niet vervuld heeft.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond. [2] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook acht verweerder het geloofwaardig dat eiser lid is geweest van studentenverenging [Naam 2], dat hij werkzaam is geweest bij [Naam 4] en dat hij de dienstplicht niet vervuld heeft. Deze geloofwaardig geachte elementen leiden evenwel niet tot de conclusie dat sprake is van gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Verweerder acht de gestelde problemen met [Naam 3] niet geloofwaardig omdat eiser daar vaag en oppervlakkig over heeft verklaard.
4. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder in de eerste plaats ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Frankrijk. Eiser wilde daar geen asiel aanvragen vanwege de historische banden van dat land met Algerije. Eiser heeft verder voldoende concreet verklaard over de problemen met [Naam 3]. Ondanks het ontbreken van data heeft hij de gebeurtenissen voldoende in een tijdlijn geplaatst. Eiser heeft voorts duidelijk verklaard over de redenen van zijn vertrek uit Algerije. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat niet is gebleken dat hij voor [Naam 3] moet vrezen. Het enkele feit dat eiser onder de radar heeft weten te blijven, betekent niet dat hij geen gevaar meer loopt. Tot slot volgt uit het kort thematisch ambtsbericht inzake de dienstplicht in Algerije van november 2020 (het thematisch ambtsbericht) dat het ontduiken van de dienstplicht in Algerije strafbaar is. Eiser heeft daarom bij terugkeer wel degelijk te vrezen voor de autoriteiten. Eiser heeft daarnaast onoverkomelijke gewetensbezwaren om de dienstplicht alsnog te vervullen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft allereerst niet ten onrechte opgemerkt dat de omstandigheid dat eiser voorafgaand aan zijn komst naar Nederland vier maanden in Frankrijk heeft verbleven zonder de bescherming in te roepen van de autoriteiten afbreuk doet aan zijn gestelde dringende behoefte aan bescherming. De stelling van eiser dat hij zich in Frankrijk niet veilig voelde om bescherming in te roepen staat op gespannen voet met het maandenlange verblijf van eiser in Frankrijk. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij die tijd nodig had om inkomen te verwerven om zijn reis naar Nederland te bekostigen.
6. Verder heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser niet concreet kan verklaren over de gestelde problemen met [Naam 3]. Zo weet eiser niet hoeveel namen van studenten hij aan [Naam 3] heeft doorgegeven en wanneer hij dat heeft gedaan. Nu deze aspecten de kern raken van eisers asielrelaas, mag van hem verwacht worden dat hij daar meer gedetailleerd over kan verklaren. De enkele stelling dat eiser in staat is de gebeurtenissen in Algerije in een chronologische volgorde te plaatsen, maakt dat niet anders, daargelaten dat eiser die stelling niet heeft onderbouwd.
7. Verweerder wijst er voorts niet ten onrechte op dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wat de directe aanleiding is geweest voor zijn vertrek uit Algerije. Eiser heeft verklaard dat hij [Naam 3] voorafgaand aan zijn vertrek heeft gemeden en dat hij na zijn besluit om met het doorgeven van namen te stoppen ook niets meer van hem heeft vernomen. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij ondanks dit besluit zijn werkzaamheden voor het bedrijf [Naam 4] tot aan zijn vertrek heeft kunnen voortzetten. De gestelde vrees van eiser voor [Naam 3] - en daarmee voor de Algerijnse autoriteiten - berust derhalve uitsluitend op een aanname van eiser. Dit maakt dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat de problemen die eiser van [Naam 3] of de Algerijnse autoriteiten stelt te ondervinden, niet geloofwaardig zijn.
8. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije zal worden vervolgd omdat hij de dienstplicht niet heeft vervuld. Daarvoor is allereerst de verklaring van eiser zelf van belang. Eiser heeft verklaard dat de politie begin 2019 voor het laatst bij zijn huis langs is geweest en, nadat eisers vader had gezegd dat eiser met rust moest worden gelaten, weer is vertrokken. Daarna heeft eiser niet meer van de autoriteiten vernomen. [3] Hieruit blijkt niet dat eiser in de negatieve belangstelling staat vanwege het ontduiken van de dienstplicht. Daarnaast heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat uit zowel een rapport van de Noorse organisatie Landinfo [4] als het ambtsbericht blijkt dat dienstplichtontduiking in Algerije niet actief wordt vervolgd en bestraft. Verweerder heeft daarbij ook kunnen betrekken dat uit hetzelfde rapport van Landinfo blijkt dat er meer Algerijnse burgers zijn die de dienstplicht willen vervullen dan de strijdkrachten daadwerkelijk nodig hebben, waardoor eens te meer niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer problemen zal ondervinden. Dat er volgens het thematisch ambtsbericht een kans bestaat dat dienstweigeraars die zich in het buitenland bevinden bij het betreden van Algerijns grondgebied worden gearresteerd, maakt dat niet anders. Volgens het thematisch ambtsbericht is immers onduidelijk in hoeverre dit in de praktijk voorkomt. Bovendien heeft eiser, zoals hiervoor al is overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat hij in Algerije als dienstweigeraar is geregistreerd.
9. Eisers stelling dat hij op grond van onoverkomelijke gewetensbezwaren bescherming behoeft omdat hij vreest dat hij bij terugkeer alsnog zijn dienstplicht moet vervullen, is niet onderbouwd. Verweerder wijst er terecht op dat de enkele verklaring van eiser tijdens het nader gehoor dat hij deze manier van leven niet wil, daarvoor onvoldoende is. Het ligt in de eerste plaats op de weg van eiser om de aanwezigheid van ernstige en onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen de dienstplicht kenbaar te maken en deze zo mogelijk te onderbouwen. De onderzoeksplicht van verweerder [5] strekt niet zo ver dat verweerder op basis van deze enkele verklaring uit eigen beweging moet onderzoeken of mogelijke gewetensbezwaren aan een terugkeer van eiser naar Algerije in de weg staan.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Organisation Nationale de Solidarité Estudiantine.
2.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
3.Rapport nader gehoor, pagina 21.
4.Landinfo: Norwegian COI-centra, Query response Algeria: Conscription van 31 mei
5.Zie artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.