ECLI:NL:RBDHA:2022:1951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
NL20.13889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit en hoogte van dwangsom in asielprocedure

In deze zaak heeft eiser op 10 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. Op 17 juli 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op de aanvraag beslist en een dwangsombesluit genomen, waarbij eiser een bedrag van € 207,- verschuldigd werd geacht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de dwangsom en de rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, omdat eiser met de inwilliging van zijn aanvraag heeft bereikt wat hij beoogde. Het beroep tegen de hoogte van de dwangsom is wel inhoudelijk beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de dwangsom correct heeft vastgesteld op € 207,- voor de periode van 9 juli 2020 tot 17 juli 2020, en dat er geen sprake was van overmacht aan de zijde van verweerder.

De rechtbank heeft verweerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13889

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Op 17 juli 2020 is alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist. Bij afzonderlijke beschikking van 17 juli 2020 is een dwangsombesluit genomen, waarbij verweerder stelt eiser een bedrag van € 207,- verschuldigd te zijn.
Op 20 juli 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 20 juli 2020 heeft eiser meegedeeld het niet eens te zijn met de hoogte van het bedrag van de bestuurlijke dwangsom zoals vastgesteld door verweerder.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Met de inwilliging van de aanvraag heeft eiser bereikt wat hij beoogde en hoeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet meer te worden beoordeeld. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2. Ingevolge artikel 4:19 van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
3. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en € 1.442. Deze bedraagt de eerste veertien dagen €23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen €35 per dag en de overige dagen €45 per dag. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. In het aanvullende dwangsombesluit van 17 juli 2020 heeft verweerder de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 207,-. Verweerder stelt dat hij over de periode van 9 juli 2020, de datum waarop twee weken zijn verstreken na ontvangst van de ingebrekestelling, tot 17 juli 2020, de datum waarop de beschikking is bekend gemaakt, een dwangsom over 9 dagen van € 23 per dag en daarmee in totaal € 207,- verschuldigd is.
5. Eiser meent dat geen sprake is geweest van overmacht aan de zijde van verweerder en stelt dat verweerder een hoger bedrag aan bestuurlijke dwangsommen is verschuldigd. Ook verzoekt eiser om een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Eiser heeft op 7 november 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder op
7 mei 2020 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 24 juni 2020 in gebreke gesteld, wat verweerder in het dwangsombesluit heeft bevestigd.
7. Dat betekent dat 9 juli 2020 de eerste dag is waarover verweerder bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is. De vraag naar het al dan niet bestaan van overmacht aan de zijde van verweerder is hierop niet verder van invloed. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij eiser over de periode van 9 juli 2020 tot 17 juli 2020 een dwangsom van in totaal € 207,- (9 x €23) is verschuldigd.
8. Het beroep tegen het dwangsombesluit is daarom ongegrond.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaar het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van
een besluit;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen het dwangsombesluit van 17 juli
2020;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.