ECLI:NL:RBDHA:2022:1911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
NL20.11644 en NL20.16223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en dwangsombeschikking

In deze zaak heeft eiser op 1 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 18 september 2019. Op 3 augustus 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op de asielaanvraag beslist, waarbij is geconcludeerd dat er geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. Eiser heeft vervolgens op 31 augustus 2020 beroep ingesteld tegen dit besluit, specifiek tegen de vaststelling dat er geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is. Bij aanvullend beroepschrift van 29 september 2020 heeft eiser zijn gronden van beroep aangevuld, waarop verweerder schriftelijk heeft gereageerd op 18 februari 2021. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ook betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Aangezien de asielaanvraag is ingewilligd, is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat het beroep tegen de dwangsombeschikking van 3 augustus 2020 en 24 september 2020 ongegrond is, omdat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is aan eiser, omdat de beslistermijn door overmacht is opgeschort.

De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 3 augustus 2020 niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag en ongegrond voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking. Het beroep tegen de dwangsombeschikking van 24 september 2020 wordt eveneens ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.11644 en NL20.16223

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Stoetzer-van Esch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 1 juni 2020 beroep [1] ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 18 september 2019.
Op 3 augustus 2020 is alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist. Daarbij heeft verweerder geconcludeerd dat hij aan eiser geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
Eiser heeft vervolgens op 31 augustus 2020 beroep [2] ingesteld tegen het besluit van
3 augustus 2020 voor zover dit ziet op de vaststelling dat verweerder eiser geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
Bij aanvullend beroepschrift van 29 september 2020 heeft eiser de gronden van beroep aangevuld.
Verweerder heeft hier schriftelijk op gereageerd op 18 februari 2021.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Met de inwilliging van de aanvraag heeft eiser bereikt wat hij beoogde. Het beroep is dan ook niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag.
2. Ingevolge artikel 4:19 van de Awb heeft het beroep tegen de beschikking op aanvraag mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist. Nu eiser in zijn (aanvullende) beroepschriften van 31 augustus 2020 en 24 september 2020 heeft meegedeeld het niet eens te zijn met het oordeel van verweerder over de verschuldigdheid van bestuurlijke dwangsommen, richt het onder NL20.11644 geregistreerde beroep zich tevens tegen het besluit van 3 augustus 2020, voor zover verweerder daarin concludeert geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd te zijn als ook tegen de dwangsombeschikking van 24 september 2020. Het onder nummer NL20.16223 geregistreerde beroep is dan ook onnodig ingesteld.
3. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, met een maximum van 42 dagen en € 1442. Op grond van het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Uit de bestreden dwangsombeschikkingen van 3 augustus 2020 en 24 september 2020 volgt dat verweerder zich bij het berekenen van verschuldigde dwangsommen beroept op een periode van overmacht.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zich hier ten onrechte op beroept.
6. In zijn verweerschrift van 18 februari 2021 stelt verweerder zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend en dat geen dwangsom verschuldigd is. Verweerder is om proceseconomische redenen niet voornemens het reeds betaalde bedrag aan dwangsommen ad € 322 terug te vorderen.
7. Eiser heeft op 18 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder op
18 maart 2020 een beslissing had moeten nemen.
8. Als vaststaand geldt inmiddels echter dat verweerder van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 vanwege overmacht niet in staat was om asielgehoren af te nemen en als gevolg daarvan niet kon beslissen in de daardoor geraakte asielaanvragen. Deze overmacht schortte de verplichting om na de ingebrekestelling binnen twee weken alsnog te beslissen, alsmede de wettelijke dwangsomverplichting zelfstandig op [3] .
9. Dit heeft tot gevolg dat de beslistermijn in dit geval op 16 maart 2020 met 2 maanden is opgeschort tot 16 mei 2020 en derhalve eindigde op 18 mei 2020. Eiser heeft verweerder op 9 april 2020 in gebreke gesteld. Verweerder heeft in het dwangsombesluit opgenomen dat de ingebrekestelling is ontvangen op 10 april 2020. Op het moment van de ontvangst van de ingebrekestelling was de beslistermijn dus nog niet verstreken, zodat de ingebrekestelling geldt als prematuur. Gelet hierop stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat hij geen bestuurlijke dwangsommen verschuldigd is aan eiser.
10. De beroepen tegen de dwangsombeschikkingen van 3 augustus 2020 en 24 augustus 2020 zijn hierom kennelijk ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 3 augustus 2020 niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op de asielaanvraag en ongegrond voor zover gericht tegen de dwangsombeschikking;
  • verklaart het beroep tegen de dwangsombeschikking van 24 september 2020 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder zaaknummer NL20.11644
2.Geregistreerd onder zaaknummer NL20.16223
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2020,