ECLI:NL:RBDHA:2022:1859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
C/09/623436 / FA RK 22-56
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en verzoek tot teruggeleiding van kinderen naar Finland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 maart 2022 een beschikking gegeven in een geschil over internationale kinderontvoering. De moeder, wonende in Finland, heeft verzocht om de teruggeleiding van haar kinderen naar Finland, nadat de vader hen zonder haar toestemming in Nederland had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven voor een permanent verblijf van de kinderen in Nederland. De vader had de kinderen meegenomen naar Nederland voor een wintervakantie, maar heeft hen daar gehouden zonder de intentie om terug te keren naar Finland. De rechtbank heeft geoordeeld dat de achterhouding van de kinderen in Nederland ongeoorloofd is en in strijd met het gezagsrecht van de moeder. De rechtbank heeft de vader veroordeeld tot betaling van de kosten die de moeder heeft gemaakt in verband met de ontvoering en de terugkeer van de kinderen, en heeft de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Finland gelast. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De bijzondere curator is benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen en zal zijn werkzaamheden voortzetten tijdens een eventuele hoger beroep procedure.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-56
Zaaknummer: C/09/623436
Datum beschikking: 7 maart 2022

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 6 januari 2022 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats 1] , Finland,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. S. Taskent-Demir te Eindhoven.

Procedure

Bij beschikking van [beschikkingsdatum] 2022 van deze rechtbank is [bijzondere curator] benoemd tot bijzondere curator over de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Finland. De bijzondere curator is verzocht de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geeft [voornaam minderjarige 1] zelf aan over een eventueel verblijf in Finland en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijkt [voornaam minderjarige 1] zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijkt [voornaam minderjarige 1] de gevolgen van het verblijf in Finland of het verblijf in Nederland te overzien?
Wil [voornaam minderjarige 1] met de rechter(s) spreken en zo ja, wenst hij dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het bericht van 15 februari 2022, met bijlagen, van de vader;
  • het bericht van 16 februari 2022, met bijlagen, van de moeder;
  • het verslag van de bijzondere curator van 16 februari 2022;
  • het bericht van 18 februari 2022, met bijlagen, van de vader;
  • het bericht van 21 februari 2022, met bijlage, van de moeder.
[voornaam minderjarige 1] is op 21 februari 2022 in raadkamer in het bijzijn van de bijzondere curator en een tolk in de Finse taal gehoord.
Op 21 februari 2022 is de behandeling ter zitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk in de Engelse taal;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [medewerker RvdK] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De advocaat van de moeder heeft pleitaantekeningen overgelegd.

Beoordeling

Het verzoek van de moeder is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Finland zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Tussen de ouders is niet in geschil dat de kinderen onmiddellijk voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Finland hadden. De moeder woonde ruim twee jaar met de kinderen in Finland. [voornaam minderjarige 1] ging in Finland naar school en [voornaam minderjarige 2] heeft vanaf zijn geboorte alleen in Finland gewoond. De vader kwam daar regelmatig gedurende langere tijd op bezoek. Ook is tussen de ouders niet in geschil dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend.
Het geschil tussen de ouders spitst zich toe op de vraag of de moeder toestemming aan de vader heeft gegeven om zich met de kinderen permanent in Nederland te vestigen.
De moeder stelt dat zij de vader toestemming heeft gegeven om op 2 december 2021 met de kinderen naar familie in Nederland te gaan voor een wintervakantie. Het was de bedoeling dat de moeder zich vervolgens op 24 december 2021 bij de vader en de kinderen in Nederland zou voegen en dat het gezin gezamenlijk vóór medio januari 2022 naar Finland zou terugkeren, omdat de voorschool van [voornaam minderjarige 1] dan weer zou beginnen. De tekst van de toestemmingsverklaring luidde volgens de moeder:
“To whom it may concern. Herewith, [X] , born [geboortedatum 3] -1982 consent that [Y] , born [geboortedatum 4] -1980 is allowed to travel with
  • [minderjarige 1] , born [geboortedatum 1] -2015
  • [minderjarige 2] , born [geboortedatum 2] -2019
See also included birth certificates”
De vader heeft echter zonder toestemming van de moeder achter “is allowed to travel with” toegevoegd “and subscribe in [woonplaats 2] :”. Vervolgens heeft de vader op 9 december 2021 aan de moeder kenbaar gemaakt niet met de kinderen terug te zullen keren naar Finland. De moeder is door deze handelingen van de vader niet meer voor de kerstdagen naar Nederland gevlogen. Zij heeft op 17 december 2021 in Finland een verzoek tot echtscheiding ingediend.
De vader stelt dat hij de kinderen met toestemming van de moeder in Nederland heeft gehouden. Hij betwist met klem dat hij de toestemmingsverklaring zou hebben vervalst. Volgens de vader hadden de ouders de intentie om de kinderen in Nederland te laten opgroeien. De ouders hebben daartoe al vanaf 2020 verschillende mogelijkheden onderzocht en bijvoorbeeld ook in augustus 2021 bijna een woning in [plaats] gekocht, wat uiteindelijk in verband met de financiering niet is doorgegaan. Uiteindelijk was de wens groter om zich in [woonplaats 2] te vestigen omdat het sociale netwerk van de vader zich daar bevindt. De moeder vond het volgens de vader weliswaar “scary” om deze stap te zetten, maar zij zou eind december 2021 ook naar Nederland komen om zich bij de rest van het gezin te vestigen. Tijdens het bezoek van vader aan Finland van 27 november tot 2 december 2021 hebben de ouders volgens de vader besloten om zich permanent in Nederland te vestigen. In verband daarmee is toen de toestemmingsverklaring opgesteld en getekend.
De rechtbank overweegt als volgt. De bewijskracht van een onderhandse akte is in het origineel gelegen en niet in een kopie. De vader heeft evenwel de originele toestemmingsverklaring niet in het geding gebracht. Reeds hierom kan de rechtbank niet vaststellen of de toestemmingsverklaring luidt zoals de vader betoogt, dan wel de woorden “and subscribe in [woonplaats 2] ” later zijn toegevoegd, zoals de moeder aanvoert. Echter, zelfs in het geval de woorden “and subscribe in [woonplaats 2] ” níet later zijn toegevoegd kan daaruit niet zonder meer worden afgeleid dat de moeder aan de vader expliciet toestemming heeft gegeven voor een permanent verblijf van de kinderen in Nederland. Onduidelijk is immers gebleven wat de ouders met de woorden “and subscribe in [woonplaats 2] ” precies zouden hebben bedoeld. Dit klemt temeer omdat “and subscribe in [woonplaats 2] ” zou kunnen duiden op het inschrijven in de gemeentelijke basisregistratie. Inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie is evenwel louter een administratieve handeling, waaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat er toestemming is gegeven om te verhuizen.
Ook de overige feiten en omstandigheden wijzen er niet op dat de moeder daadwerkelijk toestemming heeft gegeven om met de kinderen naar [woonplaats 2] te verhuizen. Uit de overgelegde stukken, waaronder WhatsApp-berichten en transcripten van telefoongesprekken, blijkt veeleer dat de ouders serieus hebben gesproken over de
mógelijkheidom op enig moment naar Nederland te verhuizen. Zij hebben meerdere opties besproken, zoals het kopen/huren van een huis in [plaats] en [woonplaats 2] . Daarbij is het de rechtbank opgevallen dat de ouders volgens het door de vader overgelegde transcript van een WhatsAppgesprek op 9 december 2021 nog over [woonplaats 2] hebben gesproken als een “possibility”, terwijl de moeder toen al (nl. op 2 december 2021) de toestemmingsverklaring met inbegrip van de woorden “and subscribe in [woonplaats 2] ” zou hebben getekend. Indien de moeder al eerder uitdrukkelijk de door de vader gestelde toestemming had verleend, dan had het voor de hand gelegen dat de vader haar daarop op 9 december 2021 had gewezen. Dit heeft hij echter niet gedaan. De vader heeft hiervoor ter zitting geen genoegzame verklaring kunnen geven. Ook uit de andere gedragingen van de moeder is niet gebleken dat zij haar toestemming voor een permanent verblijf van de kinderen in Nederland heeft verleend. De gedragingen van de moeder duiden er eerder op dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de kinderen met haar in Finland zouden blijven wonen. Zij heeft immers meermaals te kennen gegeven nog te twijfelen over de verhuizing en zij had nog een afspraak voor [voornaam minderjarige 2] bij het consultatiebureau in Finland gemaakt voor eind januari 2022. Ook de plaatsing van de kinderen op de kinderopvang en de voorschool in Finland, die was aangevangen op respectievelijk 8 januari 2019 ( [voornaam minderjarige 1] ) en 2 augustus 2021 ( [voornaam minderjarige 2] ), was per 31 december 2021 nog steeds van kracht en de kinderen werden daar in januari 2022 na de wintervakantie in Finland gewoon verwacht, zo blijkt uit een bericht van de Dienst educatie en cultuur van [gemeente] , Finland, van 31 december 2021. Tot slot is de moeder zeer spoedig de echtscheidingsprocedure in Finland gestart (op 17 december 2021), waarin zij om eenhoofdig gezag heeft gevraagd en erop heeft gewezen dat de vader de kinderen niet naar Finland wil laten terugkeren ook al gingen ze slechts op vakantie naar Nederland met hun vader. Ook heeft zij spoedig het onderhavige verzoek tot teruggeleiding ingediend (op 6 januari 2022). De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat niet is gebleken dat de moeder haar uitdrukkelijke toestemming heeft verleend voor een permanent verblijf van de kinderen in Nederland. De achterhouding van de kinderen in Nederland is derhalve in strijd met het gezagsrecht van de moeder geschied en dient te worden aangemerkt als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de kinderen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de kinderen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
De vader heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De vader stelt dat de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen niet meer aan kan. De moeder heeft moeite om zich aan te passen aan de tijden waarop de kinderen wakker worden. Zij bindt [voornaam minderjarige 2] vast aan een stoel en neemt zelf weer in bed plaats. Daarnaast geeft de moeder de kinderen lijfstraffen en lijdt zij aan een obsessieve-compulsieve stoornis.
De moeder betwist dat zij de kinderen zou hebben mishandeld en dat zij lijdt aan een obsessieve-compulsieve stoornis. Zij liet [voornaam minderjarige 2] eens in een wipstoeltje met verstelbare rugleuning naslapen en zij heeft [voornaam minderjarige 2] eens met een zacht tikje tegen zijn wang tot de orde geroepen. Het was volgens de moeder juist de vader die zich agressief naar haar toe gedroeg en haar bedreigde.
De rechtbank is van oordeel dat de vader in het licht van de gemotiveerde betwisting van de moeder niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende. De ouders zijn allebei van mening dat de andere ouder de zorg voor de kinderen niet goed kan dragen. Feit is evenwel dat er geen zorgen zijn gemeld bij de (voor)school van de kinderen of de Finse kinderbescherming. Bovendien is Finland, zoals de moeder onweersproken heeft gesteld, een Europees land met een adequate kinderbescherming. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat bij terugkeer van de kinderen zo nodig voldoende hulpverlening in Finland kan worden ingezet. Het beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag slaagt dus niet.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de kinderen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de kinderen te volgen. Hiertoe zal de afgifte van de kinderen met hun originele paspoorten aan de moeder worden bevolen, opdat zij de kinderen kan terugbrengen naar Finland.
Dwangsom
De rechtbank ziet op dit moment onvoldoende aanleiding om, zoals door de moeder is verzocht, een dwangsom aan de vader op te leggen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is immers niet gebleken dat de vader geen medewerking zal verlenen. De vader heeft betoogd dat, als in hoger beroep komt vast te staan dat de kinderen terug moeten, hij deze beslissing zal respecteren.
Schorsing hoger beroep
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank acht het wenselijk dat de kinderen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten en zal het verzoek van de moeder om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afwijzen. De rechtbank zal de afgifte gelasten op uiterlijk 24 maart 2022, zijnde de derde dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
Kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet kan de rechter, voor zover hier van belang, desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten.
Aangezien de rechtbank het verzoek van de moeder zal toewijzen, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet de vader te veroordelen tot betaling van de door de moeder gemaakte kosten in verband met de ontvoering en teruggeleiding. De moeder voert in haar verzoek aan dat de kosten van twee retour vliegtickets voor haarzelf, twee enkele vliegtickets voor de kinderen en de hotelovernachtingen voor het ophalen van de kinderen en het bijwonen van de zitting in totaal € 1.980,84 bedragen. Deze kosten heeft zij onderbouwd door middel van een schatting (productie 8). De vader heeft dit bedrag niet gemotiveerd betwist en de rechtbank komt dit bedrag niet onredelijk voor, zodat de rechtbank daarvan uit zal gaan. Dit bedrag zal dus worden toegewezen.
Proceskosten
De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten, zoals de moeder heeft verzocht. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal de rechtbank de proceskosten compenseren, in die zin dat de vader en de moeder ieder hun eigen kosten dragen.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige 1] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het Gerechtshof) met hem bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2015 te [geboorteplaats 1] , Finland;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2019 te [geboorteplaats 2] , Finland,
naar Finland uiterlijk op 24 maart 2022 en beveelt daartoe de afgifte van de kinderen met hun originele paspoorten aan de moeder uiterlijk op 24 maart 2022, waarbij de moeder de kinderen terugbrengt naar Finland;
veroordeelt de vader tot betaling aan de moeder van de kosten verband houdende met de ontvoering en de terugkeer van de kinderen naar Finland, begroot op € 1.980,84;
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 7 april 2022 als beëindigd;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, O.F. Bouwman en T.M. Coppes, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 maart 2022.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.