ECLI:NL:RBDHA:2022:1856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
8 maart 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7552
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en sluiting van woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een huurder, in beroep ging tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, die inhield dat de woning van eiser voor een periode van drie maanden gesloten zou worden. Dit besluit volgde op de ontdekking van een handelshoeveelheid cocaïne en andere druggerelateerde voorwerpen in de woning van eiser tijdens een doorzoeking. Eiser voerde aan dat de sluiting niet gerechtvaardigd was, omdat er geen bewijs was dat de woning als drugspand bekend stond en dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de woning, gezien de ernst van de overtreding en de aanwezigheid van drugs en attributen die aan drugshandel gerelateerd zijn. De rechtbank concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat deze ook evenredig was, aangezien eiser na de sluiting snel alternatieve woonruimte had gevonden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7552

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Tahiri el Osruti),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Zwagemakers).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van zijn woning voor een periode van drie maanden.
Bij besluit van 4 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op 9 februari 2022 plaatsgevonden via een beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Naar aanleiding van vermoeden van drugshandel is het pand aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] (hierna: de woning) doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is verspreid in de woning 24,7 gram cocaïne, twee mobiele telefoons, een navigatiesysteem en ongeveer
€ 5000 aan contant geld aangetroffen.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen en dat het aannemelijk is dat deze drugs bestemd waren voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Volgens verweerder rechtvaardigt dit een tijdelijke sluiting voor de duur van drie maanden omdat sprake is van een ernstige situatie. Daarbij heeft verweerder in acht genomen dat er ook attributen die zijn te relateren aan drugshandel zijn aangetroffen. Gelet hierop kan ervan worden uitgegaan dat de woning bekend is in het criminele circuit, met alle gevolgen van dien. Verweerder heeft daarnaast meegewogen dat eiser een verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen drugs in zijn woning omdat hij als huurder verantwoordelijk is voor wat zich in de woning afspeelt. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden afgezien van sluiting van de woning is niet gebleken. Sluiting voor de duur van drie maanden is evenredig, aldus verweerder.
3. Eiser voert aan dat er geen sprake was van een voldoende ernstige situatie waardoor direct tot sluiting van de woning had moeten worden overgegaan. Het enkele feit dat er een grote hoeveelheid drugs in de woning is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Verweerder is ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat uit de feiten en omstandigheden niet is gebleken dat de woning bekend staat als een drugspand, dat eiser door de strafrechter is vrijgesproken voor het verkopen of verstrekken van cocaïne en/of heroïne en dat de aangetroffen middelen voor eigen gebruik waren. Verder betoogt eiser dat de gevolgen van de sluiting enorme impact hebben gehad op zijn mentale en fysieke gesteldheid van die van zijn gezin. Door de tijdelijke sluiting zijn zij abrupt op straat komen te staan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Niet in geschil is dat in de woning een handelshoeveelheid drugs is aangetroffen en dat de burgemeester daarom op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om sluiting van de woning te gelasten. In geschil is of de burgemeester wel of niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. In dat verband moet in de eerste plaats aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is om het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde te beschermen. In de tweede plaats gaat de beoordeling over de vraag of de sluiting evenredig is. Dit volgt uit de overzichtsuitspraak van de hoogste bestuursrechter over dit soort zaken. [1]
Is de sluiting noodzakelijk?
5. In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat, als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De bestuurlijke rapportage vermeldt in augustus en september 2019 is vastgesteld dat eiser bij een café met zijn auto personen oppikte en deze na enkele minuten weer uitstapten en dit gedrag leek op dealen. Op 4 oktober 2019 is gezien dat een medeverdachte de woning van eiser binnenging en korte tijd later weer verder ging met het doen van overdrachten. In de woning is een handelshoeveelheid harddrugs aangetroffen. De vaststellingen maken de noodzaak om tot sluiting over te gaan groot. Het feit dat er volgens eiser niet 24,7 gram, maar 15 gram cocaïne in de woning is aangetroffen doet hier niet aan af. Bovendien staat vast dat in de woning attributen zijn aangetroffen, zoals het verpakkingsmateriaal, de mobiele telefoons en het contant geld, die te relateren zijn aan drugshandel. Anders dan eiser stelt staat een strafrechtelijke procedure ook los van een bestuursrechtelijke sluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Gelet hierop heeft verweerder mogen aannemen dat er in of vanuit de woning feitelijke drugshandel heeft plaatsgevonden en dat de sluiting noodzakelijk is om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en de openbare orde rondom de woning te herstellen.
Is de sluiting evenredig?
6. De rechtbank overweegt dat als sluiting van een woning in beginsel noodzakelijk wordt geacht, dat niet wegneemt dat de sluiting ook evenredig moet zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, waaronder de vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit kosten met zich brengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. In het kader van de evenredigheid is wel van belang dat verweerder zich vergewist van de mogelijkheden tot vervangende huisvesting.
7. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser een verwijt kan worden gemaakt van de aangetroffen drugs in zijn woning, omdat hij als huurder van de woning verantwoordelijk was voor wat zich in de woning heeft afgespeeld. Weliswaar is aannemelijk dat eiser vanwege zijn verslavingsproblematiek minder goed in staat was de gevolgen van zijn handelen te overzien, maar dit strekt niet zo ver dat hem in het geheel geen verwijt kan worden gemaakt of dat aan dat verwijt geen gewicht meer toe kan komen. Verder blijkt dat verweerder naar mogelijkheden heeft gekeken voor alternatieve huisvesting. Er is gekeken naar passende opvang van de na het doorzoeken van de woning op het adres ingeschreven vrouw en kind van eiser. Aan de zijde van verweerder is ter zitting te kennen gegeven dat gemeente Den Haag een ‘geen kind op straat’ beleid kent, waardoor kinderen hoe dan ook niet op straat zullen belanden. Ter zitting is ook naar voren gekomen dat eiser na de woningsluiting snel alternatieve woonruimte heeft gevonden. Eiser heeft zijn spullen in de woning achter kunnen laten en mocht na drie maanden in de woning terugkeren. Eiser heeft in beroep geen verdere argumenten aangevoerd die kunnen leiden tot het oordeel dat de sluiting voor de duur van drie maanden onevenredig is. Daarvan is de rechtbank ook niet gebleken. Verweerder heeft daarom in redelijkheid over kunnen gaan tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
8.
Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2912).