In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een huurder, in beroep ging tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op basis van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, die inhield dat de woning van eiser voor een periode van drie maanden gesloten zou worden. Dit besluit volgde op de ontdekking van een handelshoeveelheid cocaïne en andere druggerelateerde voorwerpen in de woning van eiser tijdens een doorzoeking. Eiser voerde aan dat de sluiting niet gerechtvaardigd was, omdat er geen bewijs was dat de woning als drugspand bekend stond en dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester terecht had besloten tot sluiting van de woning, gezien de ernst van de overtreding en de aanwezigheid van drugs en attributen die aan drugshandel gerelateerd zijn. De rechtbank concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen en dat deze ook evenredig was, aangezien eiser na de sluiting snel alternatieve woonruimte had gevonden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.