In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende aan de Rijnstraat, en de burgemeester en wethouders van Katwijk, die diverse verkeersmaatregelen hebben getroffen in het kader van de reconstructie van de Rijnstraat. De eiser is het niet eens met deze maatregelen, die onder andere een verlaging van de maximumsnelheid van 50 naar 30 km/uur, het aanbrengen van verkeersdrempels en het verscherpen van een bocht inhouden. Eiser stelt dat deze maatregelen onnodig zijn en dat ze de functie van de weg voor fietsers negatief beïnvloeden.
De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toekomt en dat de rechter toetst of er geen onredelijk gebruik van deze ruimte is gemaakt. De rechtbank concludeert dat verweerder de relevante belangen heeft meegewogen en dat de genomen maatregelen in redelijkheid zijn uitgevoerd. De rechtbank wijst erop dat de adviezen van de brandweer, politie en Veilig Verkeer Nederland zijn betrokken bij de afweging, maar dat verweerder niet verplicht is deze adviezen als dwingend te beschouwen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, omdat de rechtbank van oordeel is dat de verkeersmaatregelen bijdragen aan de verkeersveiligheid en leefbaarheid van de Rijnstraat. De rechtbank oordeelt dat de maatregelen niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee worden gediend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.