ECLI:NL:RBDHA:2022:182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
C/09/618679 / FA RK 21-6642
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot teruggeleiding van kinderen in het kader van internationale kinderontvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, ingediend door de vader. De vader, wonende in Spanje, had verzocht om de terugkeer van zijn kinderen naar Spanje, na hun ongeoorloofde overbrenging naar Nederland door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder voor haar vertrek naar Nederland een bodemprocedure had aangespannen bij de bevoegde Spaanse rechtbank, die op 28 juli 2021 een onherroepelijk vonnis had gewezen. Dit vonnis bepaalde dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Nederland ligt en dat er een zorgregeling met de vader is vastgesteld. De vader had geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waardoor deze definitief was geworden.

De rechtbank oordeelde dat het doel van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering, dat de onmiddellijke terugkeer van ongeoorloofd overgebrachte kinderen beoogt, al was voltooid. De rechtbank concludeerde dat er geen taak meer was voor de teruggeleidingsrechter, aangezien er al een beslissing was genomen door de Spaanse rechter over de verblijfplaats van de kinderen. De rechtbank wees het verzoek van de vader tot teruggeleiding af, omdat het in strijd zou zijn met het doel van het Verdrag om de kinderen terug te leiden naar Spanje, terwijl er al een onherroepelijk vonnis was dat hun verblijfplaats in Nederland bevestigde.

De rechtbank besloot ook dat de werkzaamheden van de bijzondere curator, die was benoemd om de belangen van de kinderen te behartigen, beëindigd zouden worden, tenzij er hoger beroep werd ingesteld. De beschikking werd uitgesproken in een openbare zitting, waarbij de rechtbank de mogelijkheid van hoger beroep binnen twee weken na de uitspraak vermeldde.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 21-6642
Zaaknummer: C/09/618679
Datum beschikking: 11 januari 2022

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 1 oktober 2021 ingekomen verzoek van:

[Y] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] Spanje,
advocaat: mr. M.H. Bressers te Barcelona, Spanje en in Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
verblijvende op een bij de rechtbank bekend adres te Nederland,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.

Procedure

Bij beschikking van 11 november 2021 van deze rechtbank is iedere verdere beslissing aangehouden en is [bijz. curator 1] benoemd als bijzondere curator over de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Op 18 november 2021 van deze rechtbank is nogmaals iedere verdere beslissing aangehouden en is [bijz. curator 2] benoemd als bijzondere curator over de voornoemde minderjarige kinderen.
De bijzondere curator is verzocht om de volgende vragen te beantwoorden:
Wat geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf aan over een eventueel verblijf in Spanje en een eventueel verblijf in Nederland?
In hoeverre lijken de kinderen zich vrij te kunnen uiten?
In hoeverre lijken de kinderen de gevolgen van het verblijf in Spanje of het verblijf in Nederland te overzien?
Willen de kinderen met de rechters spreken en zo ja, wensen de kinderen dat de bijzondere curator daarbij aanwezig zal zijn?
Zijn er nog bijzonderheden naar voren gekomen die van belang zijn voor de te nemen beslissingen?
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het verslag van de bijzondere curator, van 9 december 2021;
  • het aanvullend verzoekschrift van de vader, ingekomen op 14 december 2021;
  • het verweerschrift van de moeder, ingekomen op 15 december 2021.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om haar mening te geven over het verzoek, maar zij heeft aan de bijzondere curator verteld niet met de rechters te willen spreken. De rechtbank heeft haar dus niet zelf gehoord.
Op 20 december 2021 is de behandeling op de videozitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij waren digitaal aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de tolk [naam tolk]
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • namens de Raad voor de Kinderbescherming [medewerker RvdK 1] en [medewerker RvdK 2]
Door de advocaat van de vader de pleitnotities per e-mail aan de rechtbank toegezonden. Deze pleitnotities zijn op de zitting voorgedragen.

Feiten

De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad.
Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2014 te [geboorteplaats 1] Spanje;
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , Spanje.
Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de moeder de Nederlandse nationaliteit.
Volgens het verzoekschrift heeft de vader de Spaanse nationaliteit.
Bij vonnis van 11 mei 2018 van de rechtbank [plaatsnaam] is het convenant dat door beide ouders is ondertekend en waarmee de betrekkingen tussen beiden en de gemeenschappelijke kinderen worden geregeld, goedgekeurd en opgenomen in het vonnis.
Partijen zijn hierna weer een affectieve relatie aangegaan, die begin oktober 2020 is gestrand.
De moeder is op 8/9 oktober 2020 met de kinderen met een camper vanuit Spanje naar Nederland gereisd. Op 10 oktober 2020 heeft zij aan de vader een e-mail gestuurd over het meenemen van de kinderen naar Nederland. De vader was het hier niet mee eens.
De moeder heeft op 23 oktober 2020 bij de rechtbank Alcalá de Henares in Spanje onder meer verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen te bepalen in Nederland.
De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken ingediend,
waarbij hij onder meer heeft verzocht de overbrenging van de kinderen
onrechtmatig te verklaren en hun teruggeleiding te gelasten.
De Spaanse rechtbank heeft op 28 juli 2021, een beslissing genomen, waarvan de vertaling in haar geheel als produktie 1 aan dit vonnis is gehecht. De beslissing komt er kort gezegd op neer dat de Spaanse rechter de overbrenging van de kinderen naar Nederland ongeoorloofd acht, het verzoek tot terugkeer van de kinderen naar Spanje afwijst, omdat de rechtbank niet bevoegd is tot het nemen van deze beslissing en de woonplaats van de kinderen op het adres van de moeder in Nederland bepaalt.
Binnen de daarvoor gestelde termijn is door geen van de ouders hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 28 juli 2021 van de rechtbank [plaatsnaam] Dit vonnis is dus definitief geworden.
Op 1 oktober 2021 heeft de vader het onderhavige teruggeleidingsverzoek ingediend.

Verzoek en verweer

De vader heeft – met uitvoerbaarverklaring bij voorraad – nu verzocht:
  • de terugkeer te gelasten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Spanje, meer in het bijzonder naar de huidige woning van de vader aan de [adres en plaatsnaam] (Spanje), en daarbij te bepalen dat de afgifte van de kinderen (met geldige reisdocumenten) aan de vader dient te geschieden op de luchthaven van Madrid binnen uiterlijk één week na de te dezen te wijzen beschikking, waarbij de moeder de vader minimaal 24 uur voor het tijdstip van aankomst in Madrid daarover dient te informeren per email, zulks op straffe van een door de moeder te verbeuren dwangsom van
  • te bepalen dat bij weigering van de moeder om aan de veroordeling uitvoering te geven, de vader zal zijn gemachtigd om de kinderen zelf op te halen op het adres [adres en plaatsnaam in Nederland] alwaar de moeder de kinderen aan hem dient af te geven, opdat hij hen zelf mee terug kan nemen naar Spanje;
  • met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure van € 14.161,26.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Spanje zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het doel van het Verdrag is volgens artikel 1:
a) de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende Staat;
b) het in een Verdragsluitende Staat bestaande recht betreffende het gezag en het omgangsrecht in de andere Verdragsluitende Staten daadwerkelijk te doen eerbiedigen.
Het Verdrag beoogt dus in de eerste plaats de
status quo antete herstellen, dat wil zeggen de terugkeer van het kind naar het land van de gewone verblijfplaats vóór de ongeoorloofde overbrenging of vasthouding. Dit wordt ook wel kort en krachtig samengevat door het motto: 'eerst terug, dan praten'.
De beslissing op een op het Verdrag gebaseerde vordering tot onmiddellijke teruggeleiding heeft dan ook het karakter van een
ordemaatregel. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken. Het is daarbij de bedoeling dat na de teruggeleiding van het kind in het land van herkomst een bodemprocedure wordt aangespannen. Daarin kan vervolgens worden beslist waar de hoofdverblijfplaats van de kinderen zal zijn.
In dit geval staat vast dat de moeder, vlak na haar vertrek naar Nederland, bij de bevoegde Spaanse rechtbank te [plaatsnaam] in Spanje een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt. Het was bij uitstek aan de Spaanse rechter om als bodemrechter een beslissing te nemen over de vraag waar de hoofdverblijfplaats van de kinderen moet zijn, in Nederland of in Spanje, bij welke ouder, en hoe de zorgregeling met de andere ouder moet luiden. De bij de Spaanse rechter ingediende verzoeken van partijen zagen daar ook op. De Spaanse rechter heeft op 28 juli 2021 een – onherroepelijk geworden – bodemvonnis gewezen. Hij heeft bepaald dat de verblijfplaats van de kinderen ten aanzien van het vonnis van 11 mei 2018 wordt gewijzigd, op dit moment bij de moeder in Nederland is en heeft een zorgregeling met de vader vastgesteld. De vader heeft daarvan geen hoger beroep ingesteld. Dat had wel op zijn weg gelegen als hij het oneens was met het oordeel van de Spaanse rechter.
In plaats daarvan heeft de vader daarna, op 1 oktober 2021, een verzoek tot teruggeleiding ingediend bij deze rechtbank. In deze situatie is echter voor de teruggeleidingsrechter niet langer een taak weggelegd. Immers, het doel van het Verdrag is al voltooid: in het land van herkomst is na de onrechtmatige overbrenging van de kinderen naar Nederland een beslissing ten gronde genomen. Voor het treffen van een ordemaatregel is geen plaats meer.
Indien de rechtbank, in afwijking van het voorgaande, toch het teruggeleidingsverzoek van de vader zou behandelen en dit zou toewijzen, zou die beslissing er toe leiden dat kinderen, die op dit moment alweer enige tijd
rechtmatigin Nederland verblijven, in het kader van een ordemaatregel moeten worden teruggeleid naar Spanje, terwijl daar een reeds onherroepelijk vonnis in de bodemprocedure ligt, waarin is bepaald dat de verblijfplaats van de kinderen bij de moeder in Nederland ligt. Dat strookt niet met het doel zoals is neergelegd in artikel 1 van het Verdrag.
Hieraan doet niet af dat de Spaanse rechter ook heeft geoordeeld dat de overbrenging van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in oktober 2020 naar Nederland vanuit Spanje ongeoorloofd was. Evenmin is van belang de clausulering die de Spaanse rechter bij de bepaling van de woonplaats van de kinderen heeft aangebracht. Nog daargelaten welke betekenis aan die clausulering moet worden gehecht, geldt dat de teruggeleidingsrechter binnen het bestek van het verdrag ambtshalve zijn rol in de gaten moet houden; het bodemvonnis van een buitenlandse rechter vormt geen legitimatie om daarvan af te wijken.
Het verzoek van de vader zal dus worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van de kinderen dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank (en eventueel de uitspraak van het gerechtshof) met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na de datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het door de vader verzochte af;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 11 februari 2022 als beëindigd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Dam, J.M. Vink en M.J. Alt-van Endt, (kinder)rechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 11 januari 2022.
Van deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.

Productie 1

(verwijderd)