7.2Wat betreft de parkeereis voert eiser aan dat de parkeerbehoefte als gevolg van realisering van de aanvraag kleiner wordt. Het op eigen terrein kunnen beschikken over een parkeerplaats is daarom volgens eiser niet nodig. Overigens heeft eiser inmiddels de beschikking over een parkeerplaats in de nabijgelegen parkeergarage aan de Van Diemenstraat 184-186.
8. De rechtbank gaat eerst in op de weigering van verweerder om afwijkend gebruik ten behoeve van het creëren van woningen op de begane grond van het pand [winkel] [nummer 1] toe te staan. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de door verweerder in dit verband genoemde ruimtelijke argumenten in het algemeen toereikend worden geacht om te motiveren dat afwijking van het bestemmingsplan in strijd zou zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat in doorgaande straten met een gemengd karakter, zoals de [winkel] , dient te worden vastgehouden aan de regels van het bestemmingsplan, is op zichzelf beschouwd niet onredelijk te achten. Er is immers een duidelijke keuze gemaakt voor een gemengde functie, met vooral winkels op de begane grond, en het op ruime schaal toestaan van woningen op de begane grond zou afbreuk doen aan de functiemengingsstrategie.
9. Hier staat het volgende tegenover. Vast staat dat aan dit gedeelte van de [winkel] (tussen het [plein] en de [laan]) meerdere panden zijn gelegen die op de begane grond (inmiddels) een woonfunctie hebben gekregen. Het betreft niet alleen de even huisnummers. Eiser heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en er op gewezen dat sprake is van woningen op de huisnummers [nummer 7], [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 2] . Bovendien heeft eiser het vermoeden dat op nummer [nummer 6] sprake is van illegale bewoning. Voor zover sprake is van wonen zonder toestemming, treedt verweerder daartegen niet op, aldus eiser.
10. Verweerder heeft erkend dat in het geval van de panden [winkel] [nummer 3] en [nummer 2] wel een omgevingsvergunning is verleend voor het veranderen van een winkel met woning tot (alleen) een woonfunctie. Wat [winkel] [nummer 3] betreft is volgens verweerder relevant dat er al sprake was van bewoning op de begane grond toen de vergunning werd aangevraagd. Dat ligt bij de onderhavige aanvraag anders. Wat [winkel] [nummer 2] betreft heeft verweerder benadrukt dat dit een uitzonderlijk geval was.
11. De rechtbank volgt verweerder voor zover hij stelt dat de verleende vergunning voor [winkel] [nummer 3] geen gelijk geval betreft. Uit de motivering van het betreffende besluit blijkt dat de begane grond van dat pand al bewoond werd toen het ontwerp- bestemmingsplan ter inzage werd gelegd.
12. Voor het pand [winkel] [nummer 2] ligt dit anders. Het besluit uit 2016 waarbij voor dit pand afwijkend gebruik ten behoeve van woondoeleinden is toegestaan, is, voor zover van belang, als volgt gemotiveerd.
“Deze specifieke locatie is gelegen in de [winkel] . Deze straat is een winkelstraat die deels onderdeel uitmaakt van de hoofdwinkelstructuur, welke is bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Echter, dit adres is niet in dit deel gelegen maar maakt wel onderdeel uit van de winkelstructuur in het Zeeheldenkwartier. Uitgangspunt van het detailhandelsbeleid van de gemeente Den Haag in de Structuurvisie Detailhandel Haaglanden en in de Detailhandelsnota Den Haag is concentratie van winkels op bestaande locaties. In dit gebied wordt daarom ingezet op het handhaven van de huidige winkelstructuur omdat uitbreiding daarbuiten ongewenst is. Uitgangspunt is voor dit deel van de [winkel] om qua functies goed aan te sluiten op het deel van de straat wat in de hoofdwinkelstructuur ligt. Dit initiatief, waarin wonen op de begane grond gerealiseerd wordt, is daarom op het eerste oog niet gewenst. Ondanks dat deze locatie geen onderdeel is van de hoofdwinkelstructuur, is er bij het opstellen van het bestemmingsplan toch voor gekozen om dit deel dezelfde bestemming te geven als het deel van de hoofdwinkelstructuur, waarin wonen alleen op de verdieping wordt toegestaan en er diverse functies op de begane grond mogelijk zijn. De bestemming ‘Gemengd-1’( en ‘Gemengd-4’) is gebruikt voor specifieke locaties die vallen binnen de hoofdwinkelstructuur. De bestemmingen ‘Gemengd-2’en ‘Gemengd-3’ zijn gebruikt bij overgangsgebieden en zijn daarom brede bestemmingen waarbinnen vele diverse functies mogelijk zijn en wonen niet is uitgesloten op de begane grond. Inmiddels fungeert dit deel van de straat veel meer als overgangsgebied en daarom sluit het meer aan bij de gebieden die zijn bestemd met ‘Gemengd-2’en ‘Gemengd-3’. Het is dus goed voor te stellen dat in dit deel van de straat wonen op de begane grond alsnog wordt toegestaan. Gezien het bovenstaande gaan wij akkoord met het gebruik van de begane grond ten behoeve van woondoeleinden.”
13. Naar het oordeel van de rechtbank valt uit deze motivering geenszins af te leiden dat verweerder bij wijze van uitzondering toestemming heeft verleend voor een ontwikkeling die hij in beginsel ongewenst achtte. Benadrukt is juist dat dit deel van de straat van karakter is veranderd, als gevolg waarvan het meer aansluit bij gebieden met de bestemming ‘Gemengd-2’en ‘Gemengd-3’ waarin wonen op de begane grond wordt toegestaan. Daarom valt zonder nadere toelichting niet te begrijpen waarom verweerder voor de [winkel] [nummer 1] geen gebruik voor woondoeleinden wenst toe te staan en voor [winkel] [nummer 2] wel. Zoals ook de Adviescommissie bezwaarschriften heeft gesteld is sprake van (nagenoeg) gelijke gevallen. De commissie heeft weliswaar opgemerkt dat [winkel] [nummer 2] een ander bouwblok betreft, maar uit het advies van de commissie blijkt niet waarom dat relevant zou zijn.
14. Verweerder heeft in navolging van de Adviescommissie bezwaarschriften nog gesteld dat het toestaan van afwijkend gebruik voor woondoeleinden ongewenste precedentwerking kan hebben, in die zin dat vergelijkbare aanvragen redelijkerwijs niet kunnen worden geweigerd. Dit is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd een geldig argument, alleen valt niet in te zien waarom die vrees blijkbaar niet gold ten tijde van de beslissing over de vergunning voor het pand [winkel] [nummer 2] .
15. Gelet op het vorenstaande, en mede gelet op het feit dat de grote behoefte aan woonruimte in populaire wijken als het Zeeheldenkwartier niet in geschil is, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor ‘van het bestemmingsplan afwijkend gebruik’ niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
16. Wat betreft het niet kunnen voorzien in de benodigde extra parkeerplaats op eigen terrein overweegt de rechtbank als volgt.
17. Verweerder heeft onder verwijzing naar de Nota Parkeernormen van de gemeente Den Haag 2011 (zoals gewijzigd in 2016) gesteld dat de wijziging van winkelruimte naar twee appartementen in de maatgevende periode (avond/nacht) noopt tot (afgerond) één extra parkeerplaats. De uitgewerkte berekening in het verweerschrift is naar het oordeel van de rechtbank juist. Eiser heeft in het beroepschrift gesteld dat de parkeerbehoefte als gevolg van realisering van het bouwplan niet groter maar kleiner wordt, maar bij de weergave van de parkeerbehoefte in de bestaande situatie lijkt eiser geen rekening te hebben gehouden met het voor detailhandel geldende aanwezigheidspercentage van 20%, vermeld op bladzijde 50 van de Nota Parkeernormen 2011.
18. Uit het bezwaarschrift van 24 oktober 2019 dat (de rechtsvoorganger van) eiser tegen het primaire besluit heeft ingediend blijkt evenwel dat de aanvrager kan beschikken over een parkeerplaats in de omgeving. Op de eerste pagina van de set tekeningen die bij de aanvraag hoort is dit ook al vermeld, met de toevoeging dat ‘dit wordt geformaliseerd als de vergunning nagenoeg rond is’. Blijkens bijlage 6 bij het beroepschrift heeft eiser per
1 mei 2020, ruim drie weken na de datum van het bestreden besluit, een garagebox gehuurd in een parkeergarage aan de nabijgelegen Van Diemenstraat. Vast staat dat hiermee op alternatieve wijze in de benodigde extra parkeerplaats wordt voorzien. Weliswaar is de huurovereenkomst pas kort na het bestreden besluit tot stand gekomen, maar de rechtbank vindt het niet redelijk dat in dit geval aan eiser wordt tegengeworpen dat de parkeerplaats formeel nog niet was geregeld. Indien verweerder op dit punt een nadere onderbouwing had gewenst, dan had verweerder daarnaar kunnen vragen. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt echter dat de benodigde parkeerplaats helemaal niet aan de orde is geweest. Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag in strijd is met artikel 5, lid 5.1, onder a van de regels van het bestemmingsplan ‘Parapluherziening (fiets)parkeren’.
19. Het beroep van eiser [eiser 1] is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal gelet op de rechtsbescherming van eventuele derde-belanghebbenden niet zelf in de zaak voorzien, maar zal verweerder opdragen om binnen een termijn van zes weken een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
20. Omdat het beroep van eiser [eiser 1] gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser [eiser 1] het betaalde griffierecht vergoedt.