In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een koper en verkoper van een appartement. De koper, aangeduid als [eiser], had het appartement op 18 februari 2017 gekocht voor € 252.000,00. Na de levering op 3 april 2017 ontdekte de koper in december 2017 lekkages bij de schoorsteen, maar klaagde pas op 7 april 2020 bij de verkoper, aangeduid als [gedaagde]. De rechtbank oordeelde dat de koper te laat had geklaagd, waardoor zijn rechtsvordering verviel. De rechtbank benadrukte dat de verkoper moeilijk in staat was om zich te verweren door de lange tijd tussen de ontdekking van de lekkage en de klacht.
Daarnaast stelde de koper dat hij onder dwaling had gehandeld, omdat de verkoper in de vragenlijst over de verkoop had aangegeven dat er geen lekkages waren geweest. De rechtbank oordeelde echter dat de koper niet voldoende had aangetoond dat hij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als hij eerder op de hoogte was geweest van de lekkages. De rechtbank concludeerde dat de verkoper niet opzettelijk had misleid en dat er geen sprake was van bedrog.
De rechtbank wees de vorderingen van de koper af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van de verkoper tot op heden waren begroot op € 3.180,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak werd mondeling gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.