ECLI:NL:RBDHA:2022:1749

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
21/747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing mvv-aanvraag in het kader van nareis asiel met betrekking tot familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser uit Syrië tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De eiser had de aanvraag ingediend om bij zijn ouders in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had de aanvraag afgewezen op basis van het argument dat de familierechtelijke relatie met de ouders niet aannemelijk was gemaakt. Eiser had weliswaar enkele documenten overgelegd, maar deze werden door verweerder als onvoldoende beschouwd om de relatie vast te stellen. Bovendien twijfelde verweerder aan de echtheid van de overgelegde stukken en had hij afgezien van het aanbieden van een DNA-onderzoek, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met zijn moeder, de referente.

Eiser was het niet eens met de afwijzing en stelde dat de familierechtelijke relatie wel degelijk uit de overgelegde bewijsstukken volgde. Hij betoogde dat er sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat verweerder had moeten onderzoeken of hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had voldaan aan zijn onderzoeksplicht en dat het besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het betaalde griffierecht worden vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie in het kader van asielaanvragen en de verplichting van de overheid om adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van de aanvrager.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/747

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Syrië, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een mvv [1] in het kader van nareis asiel, afgewezen.
Bij besluit van 21 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2022 op zitting behandeld. Referente en haar echtgenoot waren op zitting aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Als tolk was aanwezig L. Makaddam. Verweerder was, met voorafgaand bericht van verhindering, niet aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1992 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser beoogt verblijf bij zijn moeder (referente) en vader in Nederland. Eiser woont in [woonplaats] , Syrië.
2. Verweerder heeft de mvv-aanvraag van eiser afgewezen, omdat de familierechtelijke relatie met de ouders niet aannemelijk is gemaakt. Eiser heeft weliswaar een paar documenten overgelegd, maar deze zijn onvoldoende om de familierechtelijke relatie vast te stellen. Daarnaast twijfelt verweerder aan de inhoud en echtheid van de overgelegde stukken. Normaal gesproken zou verweerder in dit geval een DNA-onderzoek aanbieden, maar daar heeft hij nu van afgezien. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referente, zodat geen sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. [2] Het gevolg hiervan is dat eiser, ongeacht of de familierechtelijke relatie aannemelijk wordt gemaakt aan de hand van een DNA-onderzoek, niet in aanmerking komt voor nareis. [3] Het aanbieden van een DNA-onderzoek had dan ook niet tot een andere uitkomst kunnen leiden, omdat het niets zegt over de invulling van de relatie tussen eiser en referente.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De familierechtelijke relatie volgt uit de overgelegde bewijsstukken. Verder is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hem en referente en van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder had een DNA-onderzoek en identificerend gehoor moeten aanbieden aan eiser. Nu dat niet is gebeurd, heeft verweerder niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht en is het besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. [4] Tot slot betoogt eiser dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst of hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder achterwege heeft gelaten nader onderzoek aan te bieden, omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente. Nader onderzoek zal daarom niet tot een andere uitkomst leiden, aldus verweerder. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente.
4.2.
Uit paragraaf C2/4.1. van de Vc 2000 volgt dat verweerder aanneemt dat sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, als een meerderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van referente. Dit wordt aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
(more than normal emotional ties)tussen eiser en referente. Uit jurisprudentie van het EHRM [5] en de hoogste bestuursrechter volgt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, de mate van emotionele en financiële afhankelijkheid, eventuele samenwoning, de banden met het land van herkomst en de gezondheid van eiser relevant zijn. [6] Verder mag verweerder de mate van exclusieve afhankelijkheid ook betrekken in zijn oordeel, zolang hij daar geen doorslaggevend gewicht aan toekent. [7]
4.3.
Niet in geschil tussen partijen is het feit dat eiser tot het vertrek van zijn ouders, met hen heeft samengewoond. Het feit dat hij niet meer met zijn ouders woont is het gevolg van de vluchtsituatie waarin referente verkeerde en de inwilliging van de mvv-aanvraag van zijn vader. Vast staat dat eiser lijdt aan PTSS, psychische klachten met de symptomen van depressie en suïcidale gedachten heeft die gepaard gaan met pogingen tot zelfmoord. Wel in geschil is of de psychische gesteldheid van eiser het onmogelijk maakt dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, financieel afhankelijk is van referente en of het samenwonen genoeg is om aan te nemen dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat met de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat hij aan het overgelegde medisch rapport weinig waarde hecht. Verweerder twijfelt niet aan de echtheid van dit document en betwist de inhoud ervan ook niet. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende kenbaar betrokken dat het samenwonen van eiser met zijn ouders ook voortkwam uit zijn psychische gesteldheid, in plaats van alleen de culturele gewoontes in Syrië. Verder heeft verweerder niet zonder meer kunnen concluderen dat eiser in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
4.5.
Op zitting is toegelicht dat het slecht gaat met eiser, dat hij door de algemene (veiligheids)situatie nog amper buiten komt, dat zijn zussen Syrië hebben verlaten en hij alleen is achtergebleven. Ook heeft referente op zitting meegedeeld dat eiser niet meer werkzaam is in de behangzaak van zijn vader en volledig financieel afhankelijk is van haar. Dit betekent dat eiser in een onzekere financiële situatie verkeert. Verweerder heeft onvoldoende rekenschap gegeven van de psychische gesteldheid van eiser ten aanzien van de mogelijkheid of hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en zich staande kan houden in Syrië. Gelet op het voorgaande heeft verweerder, die niet op zitting aanwezig was om een nadere toelichting te geven, niet zonder meer kunnen concluderen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente.
Wat is de conclusie?
5. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat tussen eiser en referente geen sprake is van gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 181,- zal vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1518,-; en
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.W. Craanen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zie artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
6.Zie het arrest A.W. Khan v. Verenigd Koninkrijk van het EHRM van 12 januari 2020, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004748606, r.o. 32; zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, r.o. 3.1.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling, 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003, r.o. 3.1.