ECLI:NL:RBDHA:2022:1746

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
7 maart 2022
Zaaknummer
09/305181-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel zonder bijzondere voorwaarden

Op 7 maart 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats], die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan drie winkeldiefstallen, gepleegd in de periode van 8 november 2021 tot en met 26 augustus 2021. De verdachte heeft onder andere een vest en hoody gestolen uit de Bijenkorf en diverse goederen uit de Hema. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften als bewijs gebruikt. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke ISD-maatregel geëist.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een stelselmatige dader is, met een strafblad dat herhaaldelijk winkeldiefstallen vermeldt. De verdachte heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en leeft zwervend in Nederland. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidive in overweging genomen en besloten om de verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Dit is gedaan om de verdachte te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten en om hem de kans te geven om terug te keren naar Portugal, waar hij naar eigen zeggen een nieuw leven wil opbouwen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. De ISD-maatregel wordt onder de algemene voorwaarde opgelegd dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig maakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van 22 februari 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-305181-21 en 16-230230-21 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 7 maart 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ),
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
hierna: de verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 februari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. Huisman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. F.G.T. Meershoek naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09-305181-21)
1.
hij op of omstreeks 9 november 2021 te 's-Gravenhage een vest (merk Hugo Boss) en/of een hoody (merk Daily Paper), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Bijenkorf (filiaal Wagenstraat 32), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
2
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2021 tot en met 9 november 2021 te Zoetermeer twee elektronische aanstekers en/of shampoo en/of batterijen en/of een notitieboekje en/of een balpen en/of elastieken en/of een conditioner en/of een powerbank, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Hema (filiaal Promenadeplein 101), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Dagvaarding II (16-230230-21)
hij op of omstreeks 26 augustus 2021 te Utrecht een zonnebril, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Bijenkorf, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, zoals genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
Dagvaarding I (09-305181-21):
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het PL1500-2021329618, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 44).
Feit 1:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 februari 2022;
2. Een geschrift, te weten het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, opgemaakt op 9 november 2021 (p. 17).
Feit 2:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 februari 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 10 november 2021 (p. 23).
Dagvaarding II (16-230230-21)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL0900-2021272668, van de politie eenheid Midden-Nederland (doorgenummerd pagina 1 t/m 24):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 21 februari 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 26 augustus 2021 (p. 3).
3.2.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Dagvaarding I (09-305181-21)
1.
hij op 9 november 2021 te 's-Gravenhage een vest (merk Hugo Boss) en een hoody (merk Daily Paper) die aan de Bijenkorf (filiaal Wagenstraat 32) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij omstreeks 9 november 2021 te Zoetermeer twee elektronische aanstekers en shampoo en batterijen en een notitieboekje en een balpen en elastieken en een conditioner en een powerbank, die geheel aan de Hema (filiaal Promenadeplein 101) toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Dagvaarding II (16-230230-21)
hij op 26 augustus 2021 te Utrecht een zonnebril, die geheel aan de Bijenkorf toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op de datum van de uitspraak, te weten 104 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaar met daaraan verbonden de algemene voorwaarde.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat moet worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat naast deze gevangenisstraf, conform de eis van de officier van justitie, een voorwaardelijke ISD-maatregel kan worden opgelegd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen, korte tijd na elkaar gepleegd. Dit soort strafbare feiten brengt voor winkeliers veel overlast mee. Daarnaast wordt door het plegen van winkeldiefstallen veel schade toegebracht, welke schade uiteindelijk wordt doorberekend aan de betalende klant. De goederen die de verdachte heeft gestolen waren voor een groot deel luxe goederen, zoals merkkleding, en een dure zonnebril die de verdachte voornemens was door te verkopen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 31 januari 2022, waaruit blijkt dat hij sinds oktober 2019 herhaaldelijk is veroordeeld voor winkeldiefstallen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de reclasseringsadviezen over de verdachte van 17 november 2021 en van 8 februari 2022. Uit eerstgenoemd advies volgt dat de verdachte sinds zijn aankomst in Nederland, nu ongeveer drie jaar geleden, geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft en ook niet beschikt over een inkomen. De verdachte lijkt zwervend door Nederland rond te trekken en steelt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Er is sprake van een delictpatroon op het gebied van vermogensdelicten. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. De verdachte zou voldoen aan de zachte criteria voor oplegging van een ISD-maatregel.
Uit het advies van 8 februari 2022 volgt dat uit informatie verkregen van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (verder: de IND) is gebleken dat het EU-recht van de verdachte eind 2021 is ingetrokken, omdat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en sprake is van delictgedrag. De verdachte is hiertegen niet in beroep gegaan. Dit betekent dat de verdachte Nederland uitgezet kan worden. De reclassering adviseert niet een ISD-maatregel op te leggen, omdat nog niet eerder is ingezet op reclasseringstoezicht en/of hulpverlening in een forensisch kader. Bij een veroordeling adviseert zij een reclasseringstoezicht op te leggen met als bijzondere voorwaarden behandeling door Homerun Humanitas voor praktische ondersteuning en hulpverlening en, indien dit tijdens het toezicht nodig blijkt, begeleid wonen.
Ter terechtzitting heeft mevrouw S. van der Wolf, reclasseringswerker en opsteller van het laatste advies, een toelichting gegeven op deze adviezen. Zij heeft - kort gezegd - verklaard dat een strikt begeleidings- en behandelingskader in de vorm van een ISD-maatregel wellicht het meest passend voor de verdachte is, maar dat dit nu niet wordt geadviseerd, omdat nog geen eerdere hulpverleningstrajecten zijn ingezet. Beleid binnen de reclassering is dan om (nog) geen ISD-maatregel te adviseren.
Volgens de informatie die Van der Wolf mondeling bij de IND heeft ingewonnen, staat de intrekking van het verblijfsrecht van de verdachte volgens het EU-recht niet in de weg aan het inzetten van het geadviseerde traject. De mogelijkheid om de verdachte te begeleiden valt of staat wel met het vinden van werk en een woning. Het is nog onduidelijk of, gelet op de omstandigheden van de verdachte waaronder zijn verblijfsstatus en zijn strafblad, het voor hem feitelijk mogelijk zal zijn om werk te vinden, maar de reclassering wil hem graag nog een kans bieden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van mening is dat het voor hem nu het beste is om terug naar Portugal te gaan en heeft verklaard dat hij dit ook daadwerkelijk wil. Naar aanleiding van deze verklaring heeft Van der Wolf desgevraagd aangegeven dat haar schriftelijke advies is gebaseerd op de toenmalige wens van de verdachte om in Nederland te blijven. Mocht de verdachte terug gaan naar Portugal, dan is het advies om bij een veroordeling een straf zonder voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Over de wenselijkheid en haalbaarheid van een voorwaardelijke ISD-maatregel kon Van der Wolf, zonder nader onderzoek daarnaar, geen uitspraak doen.
Maatregel
De feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld zijn misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat de verdachte in de vijf jaren voordat hij deze feiten pleegde, ten minste drie keer voor een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf, dan wel bij onherroepelijke strafbeschikking een taakstraf is opgelegd. De feiten waarvoor de verdachte nu wordt veroordeeld, heeft hij gepleegd nadat deze straffen ten uitvoer zijn gelegd. De verdachte valt onder de definitie van stelselmatige dader uit de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers.
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Daarom is het voor de veiligheid van goederen nodig om de ISD-maatregel op te leggen.
In zijn algemeenheid kan de ISD-maatregel een bijdrage leveren aan het oplossen van aanwezige problematiek bij een verdachte en om herhaling van delictgedrag na afloop van de ISD-maatregel te voorkomen. De rechtbank slaat echter ook acht op de omstandigheid dat het verblijf van de verdachte in Nederland inmiddels onherroepelijk niet meer rechtmatig is. Als EU-onderdaan zonder verblijfsstatus kan hij in Nederland geen gebruik maken van de sociale zorgvoorzieningen, wat met zich brengt dat er geen daadwerkelijke invulling gegeven kan worden aan de extramurale fase van de ISD-maatregel en/of uitvoering van bijzondere voorwaarden. Verder is de verdachte naar eigen zeggen van plan naar Portugal terug te keren om daar te werken aan het opbouwen van een nieuw bestaan. De rechtbank zal daarom, alles afwegende, de verdachte de ISD-maatregel opleggen, maar dan in geheel voorwaardelijke vorm met een proeftijd van twee jaren, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten mag plegen. Zodoende kan hij zo spoedig mogelijk uit Nederland vertrekken. In het geval hij terugkeert naar Nederland, heeft de dreiging van tenuitvoerlegging van de nu voorwaardelijk op te leggen maatregel tot doel om hem ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Naast oplegging van de maatregel acht de rechtbank een straf passend en geboden. De rechtbank heeft bij bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarbij zij acht heeft geslagen op de waarde van de weggenomen goederen en de schade die door het handelen van de verdachte is ontstaan en rekening heeft gehouden met omstandigheid dat sprake is van veelvuldige recidive.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich mee brengt. Deze straf is van kortere duur dan de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De rechtbank heeft daarom de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van 22 februari 2022.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 38p, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
dagvaarding I: feit 1 en 2: diefstal
dagvaarding II: diefstal
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
2 (TWEE) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee (2) jaren;
bepaalt dat die maatregel
nietzal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van de Wetering, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 maart 2022.