ECLI:NL:RBDHA:2022:1713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
4 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en overdrachtstermijn in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Eritrese vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 11 februari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw), omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte de rechtmatigheid van de bewaring, stellende dat de overdrachtstermijn was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat de termijn op 17 november 2021 was verlengd, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank concludeerde dat eiser niet tijdig had gemeld en dat de gronden voor de bewaring voldoende waren. Eiser voerde verder aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelde, maar ook dit werd door de rechtbank verworpen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2443
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. S. Igdeli), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek op 23 februari 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening2 en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb3, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging
daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
1. Vreemdelingenwet 2000.
2 Verordening (EU) nr. 604/2013.
3 Vreemdelingenbesluit 2000.
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert allereerst aan dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw. De overdrachtstermijn is verstreken, waardoor eiser niet meer kan worden overgedragen aan Italië.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn niet is verstreken. De overdrachtstermijn is op 17 november 2021 verlengd nadat eiser met onbekende bestemming (MOB) was vertrokken.
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de overdrachtstermijn is verstreken. Uit het dossier blijkt dat het claimakkoord van Italië dateert van 17 mei 2021. Verweerder heeft de Italiaanse autoriteiten op 17 november 2021 bericht dat de overdrachtstermijn wordt verlengd, met toepassing van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening, aangezien eiser ‘MOB was gegaan’. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet heeft weersproken dat hij zich niet tijdig heeft gemeld. Dat eiser zich op 18 november 2021 weer heeft gemeld, doet niet af aan de feitelijke juistheid van de vaststelling dat eiser zich niet aan zijn meldplicht heeft gehouden. De enkele stelling dat eiser zich tot de uiterste datum van overdracht op het AZC bevond, kan zonder nadere motivering niet tot een andere conclusie leiden.4 De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser betwist verder de zware gronden 3a, 3b, 3k en al de lichte gronden. Eiser stelt dat zware grond 3a hem als asielzoeker niet kan worden tegengeworpen, zeker omdat hij uit Eritrea komt. Over zware grond 3b stelt eiser dat de informatie van verweerder niet betrouwbaar is, aangezien het bestreden besluit tegenstrijdigheden bevat over de datum waarop hij MOB is gegaan. Verder is de zware grond 3k onzorgvuldig gemotiveerd, omdat verweerder onterecht heeft gesteld dat eiser geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het overdrachtsbesluit van 18 mei 2021. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd tegen zware grond 3a kan de lichte grond 4a ook niet aan hem worden tegengeworpen. Over zware grond 4c stelt eiser dat het bestreden besluit niet duidelijk maakt waarom hij niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser stelt verder dat hij op een AZC verblijft en daarom beschikt over een vaste verblijfplaats. Tot slot stelt eiser dat lichte grond 4e nergens op is gebaseerd en in het geheel niet is gemotiveerd.
7. Verweerder heeft in beroep meegedeeld de zware grond 3e en de lichte grond 4e niet langer te handhaven.
8. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiser betwist de feitelijke juistheid van de zware gronden
4 Asielzoekerscentrum.
3a en 3b niet. Volgens vaste rechtspraak is de feitelijke juistheid van deze zware gronden voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken.5 Verweerder heeft in beroep voldoende gemotiveerd toegelicht dat het bestreden besluit geen tegenstrijdigheden bevat voor wat betreft de datum waarop eiser MOB is gegaan. Eiser had zich op 11 november 2021 niet gemeld, waarna op verzoek van de Dienst Terugkeer en Vertrek op 12 november 2021 een kamercontrole heeft plaatsgevonden. Aangezien eiser niet aanwezig was en geen persoonlijke spullen van hem werden aangetroffen, is geconcludeerd dat eiser MOB was gegaan. Deze MOB-melding is wel gecommuniceerd met de Dienst Terugkeer en Vertrek en verweerder, maar kon niet geregistreerd worden in verband met een systeemstoring. Zoals onder 5 is overwogen, heeft eiser niet weersproken dat hij zich niet conform zijn meldplicht op 11 november 2021 heeft gemeld. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de feitelijke juistheid van de zware grond 3b niet is betwist. De zware grond 3k is ook terecht tegengeworpen. Verweerder heeft erkend dat in het bestreden besluit onterecht is opgenomen dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het overdrachtsbesluit van 18 mei 2021. Verweerder heeft echter niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser het bestreden besluit in dit kader voor het overige niet heeft betwist. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de lichte gronden feitelijke juist zijn en daarom door verweerder konden worden tegengeworpen.
9. Gelet op wat hiervoor over de gronden van bewaring is overwogen, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen ander afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast.
10. De rechtbank is tot slot van oordeel dat de stelling van eiser dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt niet kan slagen. Uit het dossier blijkt dat op 16 februari 2022 een eerste vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. Aangezien eiser een PCR- test heeft geweigerd, is de geplande vlucht van 17 februari 2022 geannuleerd. Op 22 februari 2022 is weer een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Gelet op het geheel aan uitzettingshandelingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan eisers uitzetting.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
5 Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19448822

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.