In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres, een jongvolwassen vrouw van Surinaamse afkomst, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag voor een mvv had afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond, met de stelling dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing was omdat eiseres niet in gezinsverband samenleefde met haar moeder, die in Nederland verblijft.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiseres is geboren in 2000 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Haar moeder, referente, heeft in 2018 een mvv voor eiseres aangevraagd, maar deze aanvraag is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referente, en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet in het voordeel van eiseres uitvalt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de mvv en verklaart het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukt dat de belangenafweging in het kader van het jongvolwassenenbeleid en de afhankelijkheidsrelatie zorgvuldig is uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor eiseres om haar gezinsleven in Suriname voort te zetten, en dat de staatssecretaris terecht heeft overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ander besluit rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.