1.1.Eiser heeft op 3 april 2021 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij het risico loopt op eerwraak van de familie van zijn vriendin en de Duitse autoriteiten hem daartegen niet kunnen beschermen. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 22 september 2021 afgewezen als niet-ontvankelijk, op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat uit informatie van Eurodac is gebleken dat eiser sinds 16 januari 2017 in Duitsland internationale bescherming geniet. Eiser is bij deze beschikking op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw opgedragen zich onmiddellijk naar Duitsland te begeven. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 15 oktober 2021 het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Op 23 december 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een Ärtztliches Attest van 9 maart 2021;
- een brief van Polizeipräsidium Essen;
- foto’s.
Verder heeft eiser aan verweerder WhatsAppberichten getoond.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:208), volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak L.H. tegen Nederland van 10 juni 2021, C-921/19 (ECLI:EU:C:2021:478, arrest L.H.), punten 34-38, dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn moet maken, bestaat uit twee stappen. Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen.
Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest L.H. volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan fase 2.
Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
Als aan die vereisten is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
Verweerder moet – in het geval sprake is van nieuwe elementen of bevindingen – in het kader van de beoordeling of deze relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag invulling geven aan de samenwerkingsplicht, bijvoorbeeld door de documenten te beoordelen aan de hand van zijn standpunt over eerdere verklaringen van de vreemdeling, eerder overgelegde documenten of landeninformatie, door de vreemdeling in staat te stellen een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het voornemen, de vreemdeling te horen of op een andere manier te beoordelen of die documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Verweerder is op grond van het Unierecht en blijkens de uitleg van het Hof in het arrest L.H. niet verplicht om in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid (stap 1, fase 1 en fase 2) een vreemdeling altijd te horen.
De Afdeling heeft overwogen dat verweerder ervan kan afzien een vreemdeling te horen (wanneer hij de authenticiteit van de overgelegde documenten niet heeft kunnen vaststellen of als die documenten geen objectief verifieerbare bron hebben) als hij die vreemdeling al in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze naar voren te brengen en als het horen niet noodzakelijk is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Als verweerder in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid (stap 1, fase 1 en fase 2) de vreemdeling niet in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, moet hij uitdrukkelijk motiveren waarom een gehoor in dat specifieke geval niet nodig is voor een zorgvuldige voorbereiding van het besluit. Als de gronden daarvoor aanleiding geven, zal de bestuursrechter deze motivering vervolgens toetsen.
De Afdeling heeft voorts overwogen dat verweerder, volgens artikel 14, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, de vreemdeling wél altijd moet horen als hij tot een inhoudelijke beoordeling overgaat (stap 2). De enige uitzondering daarop zijn de gevallen genoemd in het tweede lid van die bepaling.
Uit het arrest X.Y. tegen Oostenrijk van het Hof van 9 september 2021, C-18/20, (ECLI:EU:C:2021:710, arrest X.Y.), volgt dat een opvolgende asielaanvraag kan worden gebaseerd op zowel elementen of bevindingen die nieuw zijn omdat zij zich na de vaststelling van een beslissing over het vorig verzoek hebben voorgedaan, als elementen of bevindingen die nieuw zijn omdat zij voor het eerst door de verzoeker zijn voorgelegd (punt 36). De inhoudelijke toetsing van een opvolgende asielaanvraag mag niet worden geweigerd wanneer de nieuwe elementen of bevindingen al bestonden tijdens de vorige procedure en door eigen toedoen van de verzoeker niet zijn voorgelegd in het kader van die procedure (punt 68). De verwijtbaarheidstoets van artikel 40, vierde lid, van de Procedurerichtlijn kan alleen worden toegepast als een lidstaat die heeft omgezet in nationaal recht. De Nederlandse wetgever heeft daarvan afgezien (implementatietabel bij Kamerstukken II 2014-2015, 34 088, nr. 3: (artikel 40) “Wordt als niet-ontvankelijkheidsgrond opgenomen in artikel 30a Vw 2000. Behoeft voor het overige geen implementatie.”).
5. Eiser betoogt – verkort weergegeven – dat verweerder de opvolgende asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij vreest voor eerwraak, wat vaak voorkomt in Duitsland, en hij kan zich niet tot de (hogere) Duitse autoriteiten wenden voor effectieve bescherming. De recente WhatsAppberichten zijn volgens eiser een nieuw feit dan wel omstandigheid en niet kan worden uitgesloten dat de kans op internationale bescherming hierdoor aanzienlijk groter is.