ECLI:NL:RBDHA:2022:1686

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag was afgewezen omdat hij internationale bescherming genoot in Duitsland. De rechtbank heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had gepresenteerd die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten hem niet konden beschermen tegen de dreiging van eerwraak. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder recente WhatsApp-berichten en documenten van Duitse autoriteiten, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 759,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1677

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij bericht van 15 februari 2022 heeft de rechtbank aan verweerder verzocht om te reageren op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:208).
Bij bericht van 16 februari 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Bij bericht van 22 februari 2022 heeft eiser op het verweerschrift gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1678, op 23 februari 2022 op zitting behandeld.Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
1.1.
Eiser heeft op 3 april 2021 een asielaanvraag ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij het risico loopt op eerwraak van de familie van zijn vriendin en de Duitse autoriteiten hem daartegen niet kunnen beschermen. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 22 september 2021 afgewezen als niet-ontvankelijk, op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat uit informatie van Eurodac is gebleken dat eiser sinds 16 januari 2017 in Duitsland internationale bescherming geniet. Eiser is bij deze beschikking op grond van artikel 62a, derde lid, van de Vw opgedragen zich onmiddellijk naar Duitsland te begeven. Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 15 oktober 2021 het beroep van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Op 23 december 2021 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd:
- een Ärtztliches Attest van 9 maart 2021;
- een brief van Polizeipräsidium Essen;
- foto’s.
Verder heeft eiser aan verweerder WhatsAppberichten getoond.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
4. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:208), volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) in de zaak L.H. tegen Nederland van 10 juni 2021, C-921/19 (ECLI:EU:C:2021:478, arrest L.H.), punten 34-38, dat de beoordeling van opvolgende asielaanvragen die verweerder in het kader van artikel 40, tweede en derde lid, van de Procedurerichtlijn moet maken, bestaat uit twee stappen.
Stap 1 is de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag. Deze stap bestaat uit twee fasen.
Fase 1 is het onderzoek of er nieuwe elementen of bevindingen zijn of door de vreemdeling zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij in aanmerking komt voor internationale bescherming. Uit punt 50 van het arrest L.H. volgt dat elementen of bevindingen nieuw zijn wanneer die niet werden onderzocht in het kader van het op de vorige asielaanvraag genomen besluit en waarop dat besluit niet kon worden gebaseerd. Alleen als er nieuwe elementen of bevindingen zijn ten opzichte van de eerdere asielaanvraag, komt verweerder toe aan fase 2.
Fase 2 is het onderzoek of de nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Het Hof overweegt dat moet zijn voldaan aan beide in fase 1 en fase 2 genoemde ontvankelijkheidsvereisten, maar benadrukt dat het gaat om afzonderlijke vereisten.
Als aan die vereisten is voldaan, moet verweerder vervolgens overgaan tot stap 2, die inhoudt dat hij de opvolgende asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt.
Verweerder moet – in het geval sprake is van nieuwe elementen of bevindingen – in het kader van de beoordeling of deze relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag invulling geven aan de samenwerkingsplicht, bijvoorbeeld door de documenten te beoordelen aan de hand van zijn standpunt over eerdere verklaringen van de vreemdeling, eerder overgelegde documenten of landeninformatie, door de vreemdeling in staat te stellen een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het voornemen, de vreemdeling te horen of op een andere manier te beoordelen of die documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Verweerder is op grond van het Unierecht en blijkens de uitleg van het Hof in het arrest L.H. niet verplicht om in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid (stap 1, fase 1 en fase 2) een vreemdeling altijd te horen.
De Afdeling heeft overwogen dat verweerder ervan kan afzien een vreemdeling te horen (wanneer hij de authenticiteit van de overgelegde documenten niet heeft kunnen vaststellen of als die documenten geen objectief verifieerbare bron hebben) als hij die vreemdeling al in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze naar voren te brengen en als het horen niet noodzakelijk is om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren. Als verweerder in het kader van de beoordeling van de ontvankelijkheid (stap 1, fase 1 en fase 2) de vreemdeling niet in de gelegenheid stelt om te worden gehoord, moet hij uitdrukkelijk motiveren waarom een gehoor in dat specifieke geval niet nodig is voor een zorgvuldige voorbereiding van het besluit. Als de gronden daarvoor aanleiding geven, zal de bestuursrechter deze motivering vervolgens toetsen.
De Afdeling heeft voorts overwogen dat verweerder, volgens artikel 14, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, de vreemdeling wél altijd moet horen als hij tot een inhoudelijke beoordeling overgaat (stap 2). De enige uitzondering daarop zijn de gevallen genoemd in het tweede lid van die bepaling.
Uit het arrest X.Y. tegen Oostenrijk van het Hof van 9 september 2021, C-18/20, (ECLI:EU:C:2021:710, arrest X.Y.), volgt dat een opvolgende asielaanvraag kan worden gebaseerd op zowel elementen of bevindingen die nieuw zijn omdat zij zich na de vaststelling van een beslissing over het vorig verzoek hebben voorgedaan, als elementen of bevindingen die nieuw zijn omdat zij voor het eerst door de verzoeker zijn voorgelegd (punt 36). De inhoudelijke toetsing van een opvolgende asielaanvraag mag niet worden geweigerd wanneer de nieuwe elementen of bevindingen al bestonden tijdens de vorige procedure en door eigen toedoen van de verzoeker niet zijn voorgelegd in het kader van die procedure (punt 68). De verwijtbaarheidstoets van artikel 40, vierde lid, van de Procedurerichtlijn kan alleen worden toegepast als een lidstaat die heeft omgezet in nationaal recht. De Nederlandse wetgever heeft daarvan afgezien (implementatietabel bij Kamerstukken II 2014-2015, 34 088, nr. 3: (artikel 40) “Wordt als niet-ontvankelijkheidsgrond opgenomen in artikel 30a Vw 2000. Behoeft voor het overige geen implementatie.”).
5. Eiser betoogt – verkort weergegeven – dat verweerder de opvolgende asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij vreest voor eerwraak, wat vaak voorkomt in Duitsland, en hij kan zich niet tot de (hogere) Duitse autoriteiten wenden voor effectieve bescherming. De recente WhatsAppberichten zijn volgens eiser een nieuw feit dan wel omstandigheid en niet kan worden uitgesloten dat de kans op internationale bescherming hierdoor aanzienlijk groter is.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voornemen en in het bestreden besluit heeft overwogen dat eiser met de door hem overgelegde en getoonde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Duitsland hun internationale verplichtingen jegens hem niet nakomen. Eiser heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zijn terugkeer naar Duitsland een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert, omdat niet is gebleken dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen dan wel willen beschermen. Om die reden kunnen de stukken die eiser aan de onderhavige aanvraag ten grondslag heeft gelegd volgens verweerder niet worden aangemerkt als nieuwe elementen of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de asielaanvraag van eiser aldus niet op de wijze zoals hiervoor onder 4. is weergegeven beoordeeld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
6.2.1.
Verweerder heeft in de eerste plaats – anders dan hij in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld – in het kader van stap 1, de beoordeling van de ontvankelijkheid van de aanvraag, geen onderscheid gemaakt naar de twee fasen waaruit dat onderzoek bestaat. Verweerder heeft immers niet in de eerste plaats overwogen of er nieuwe elementen of bevindingen door eiser zijn voorgelegd en pas in de tweede plaats onderzocht of deze nieuwe elementen of bevindingen de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken. Verweerder heeft deze twee fasen bij elkaar genomen, terwijl verweerder een duidelijk onderscheid tussen de verschillende fasen dient te maken, zoals volgt uit het arrest L.H. (rechtsoverweging 38).
6.2.2.
Hierbij komt dat verweerder vervolgens in het verweerschrift en ter zitting alsnog het standpunt heeft ingenomen dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, omdat eiser ook al gedurende zijn eerste asielprocedure over de stukken kon beschikken en deze stukken toen niet zijn onderzocht. Nog los van de omstandigheid dat dit standpunt zich niet verdraagt met het voornemen en het bestreden besluit (nu pas wordt toegekomen aan de vraag of de overgelegde stukken de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken nádat is vastgesteld dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen), is dit standpunt in strijd met het arrest X.Y., zoals hiervoor onder 4. weergegeven.
6.3.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7. Verweerder heeft ter zitting (bij wijze van subsidiair standpunt) opgemerkt dat voor zover moet worden geoordeeld dat wel sprake is van nieuwe elementen of bevindingen, deze de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit ook onderzocht en in dat kader de door eiser overgelegde en getoonde stukken beoordeeld. Verweerder heeft daarbij verwezen naar het – in rechte vaststaande – besluit in de eerste procedure van eiser waarbij de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard omdat hij internationale bescherming geniet in Duitsland. In die eerdere procedure is in rechte komen vast te staan dat verweerder er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser nakomt en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet het geval is. Met de thans overgelegde stukken heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter is geworden, nu uit deze stukken niet volgt dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen tegen de gestelde eerwraak door de familieleden van zijn vriendin. Verweerder heeft zich in de onderhavige procedure op het standpunt kunnen stellen dat uit de overgelegde brief van het Polizeipräsidium Essen van 1 maart 2021 blijkt dat de Duitse autoriteiten eiser in de gelegenheid hebben gesteld om als slachtoffer van een strafbaar feit te worden verhoord, wat ervan getuigt dat de Duitse autoriteiten eiser de benodigde bescherming bieden. Eiser heeft zijn stelling dat hij bij zijn aangifte op onheuse wijze is bejegend niet nader met stukken onderbouwd. Verweerder heeft verder kunnen aangeven dat uit het overgelegde Ärztliches Attest van 9 maart 2021 en de overgelegde foto’s met verwondingen evenmin blijkt dat de Duitse autoriteiten eiser niet kunnen dan wel willen beschermen en dat dit ook niet blijkt uit de getoonde (recente) bedreigingen via WhatsApp. De stelling van eiser onder verwijzing naar een factsheet dat eerwraak in Duitsland meerdere keren voorkwam en vaak een fatale afloop had en dat het om cultuur gerelateerde aspecten gaat, als gevolg waarvan kan worden betwijfeld of de Duitse autoriteiten bescherming kunnen bieden tegen eerwraak, maakt dat niet anders. Zoals verweerder benadrukt heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten van Duitsland hem niet kunnen of willen helpen en dat de nationale mogelijkheden allemaal, zonder succes, zijn uitgeput. Uit het verlenen van internationale bescherming aan eiser blijkt juist de intentie van de Duitse autoriteiten om eiser te beschermen, zoals verweerder heeft opgemerkt. De rechtbank is gelet hierop met verweerder van oordeel dat de door eiser overgelegde en getoonde stukken de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. Dat brengt met zich dat de herhaalde asielaanvraag (met het doorlopen van stap 1) op deze grond niet-ontvankelijk is en verweerder niet hoefde over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling (stap 2).
8. Het betoog van eiser dat verweerder hem ten onrechte niet heeft gehoord, faalt.
8.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij op grond van artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) het horen van eiser achterwege kon laten, nu dit artikel de mogelijkheid geeft om artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a en b, van het Vb buiten toepassing te laten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het voor een zorgvuldige voorbereiding van het besluit niet nodig was om eiser te horen, omdat op basis van de gemaakte beoordeling van de door eiser overgelegde en getoonde stukken en de zienswijze al duidelijk was dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken.
9. De beroepsgrond van eiser dat verweerder hem ten onrechte geen vertrektermijn heeft gegund, slaagt evenmin. Redengevend daartoe is dat verweerder eiser al bij het hiervoor onder 1.1. genoemde besluit van 22 september 2021 heeft opgedragen om zich naar Duitsland te begeven en dat dit besluit in rechte vaststaat. Zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, heeft eiser hier geen gevolg aan gegeven zodat dat besluit nog steeds rechtsgevolg heeft.
10. De rechtbank is tot slot niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit, ondanks hetgeen hiervoor is overwogen, desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
11. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het beroep gegrond is, het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand kunnen blijven.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.