Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoekster is fabrikant van een autostoeltje, BCES5202. Dit type kent ook nog zogenoemde extensies (aanpassingen), 00, 01 en 02. Verweerder heeft voor alle extensies telkens een typegoedkeuring afgegeven. Hiermee mogen de stoeltjes verhandeld worden op het grondgebied van de verdragstaten van de VN, waaronder de landen van de EU. Een typegoedkeuring valt uiteen in een aantal vereisten:
-aanleveren van technische documentatie;
-laten testen van een voorbeeldstoeltje door een door verweerder goedgekeurde technische dienst;
-aanleveren van een conformity of production plan (CoP-plan) waarin staat hoe eiseres beoogt te garanderen dat alle stoeltjes gemaakt worden conform de typegoedkeuring;
-ondergaan jaarlijkse audit;
-per 5000 producties een nieuwe test als bedoeld in tweede aandachtsstreepje.
Uit de door verweerder uitgevoerde audit van 10 juli 2020 bleek sprake van een aantal (majeure) non conformiteiten met het CoP plan. Verzoekster is een aantal keren in de gelegenheid gesteld geconstateerde non-conformiteit op te lossen. In het primaire besluit stelt verweerder vast dat verzoekster daar niet in is geslaagd. Hiermee kan verweerder geen deugdelijk toezicht houden op de veiligheid van de kinderstoeltjes. Verzoekster heeft daarnaast niet dan wel onvoldoende een deugdelijke analyse uitgevoerd van de CoP-testresultaten.
De type-goedkeuring is ingetrokken onder toepassing van
• Regulation (EU) No. 168/201 3/EC, chapter 5 article 33 (up to the current published
level);
• framework Directive No.2007/46/EC (up to the current published level). article 12
and Annex X;
• Regulation (EU) 167/2013/EC chapter 5 article 28 (up to the current published level);
• separate EC Directives and ECE Regulations up to the current published level, for componerits, separate technical units or systems hen applicable;
• Geneva Agreement 1958 Appendix 2 (up to the current published level);
• Dutch national traffic law “Nederlandse Wegenverkeerswet 1994” Article 25;
• Specific directions and regulations as mentioned in the attached Compiance Statement or Initial Assessment.
Het bestreden besluit vermeldt
…
“Ten overvloede merk ik op dat gebleken is dat de door u te laat toegezonden informatie niet volledig is dan wel niet voldeed aan de gestelde eisen.
Zo zijn de door u overgelegde controleplannen ongecontroleerde documenten.
Voorts stelt u dat er diverse trainingen worden gegeven. U maakt echter niet inzichtelijk waar de training over gaat en wat er tijdens een training wordt gedaan.
De labels en de stoelen zijn niet conform de door de RDW afgegeven 00 en de 01 versie van de typegoedkeuringen. De testrapporten (2019 en 2020) geven duidelijk aan dat de stoelen zwart zijn en waar de labels en E4 markering zitten, maar dit komt niet overeen met de informatie uit de typegoedkeuring. Daaruit blijkt immers dat de stoelen pas later zwart zijn geworden, namelijk in de typegoedkeuring extensie 02. De 02 is pas afgegeven op 28 april 2020, zo blijkt uit het testrapport van 2 april 2020. Dit komt in uw analyse nergens naar voren. Voorts zijn de labels/markeringen op een andere plek bevestigd dan bij de typegoedkeuringen. De door u aangeleverde testrapporten geven daarnaast niet in alle gevallen weer dat een typegoedgekeurd product voor de conformity of production is getest, terwijl u ook niet anderszins hebt bewezen dat deze testen wel zijn uitgevoerd.
Tot slot ontbreekt aan de stukken een reactieplan voor het geval een test faalt.”
Is er sprake van spoedeisend belang?
3. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Volgens verzoekster is sprake van een spoedeisend belang omdat de fabriek al sinds maart 2021 stil ligt als gevolg van het primaire besluit. De bodem van de reserves is nu in zicht. Als gevolg van de intrekking kunnen 18.700 geproduceerde autostoeltjes niet de beoogde markt op gaan. Dit kan in verband met gewijzigde normen niet meer na 23 januari 2023. Tot slot heeft de enige afnemer van de stoeltjes, Chicco, aangegeven het contract te willen ontbinden als gevolg van de besluiten van verweerder.
5. Verweerder is van mening dat de aangevoerde gronden qua inhoud en complexiteit maken dat de zaak zich niet leent voor afdoening in een voorlopige voorziening. Bovendien is het gestelde belang een financieel belang, wat geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen.
Uit de brief van afnemer Chicco blijkt dat met name niet geaccepteerd wordt dat men niet is ingelicht over de onderhavige procedure tussen verzoekster en verweerder. Ook staat niet in de brief te lezen dat de afnemer van de stoeltjes het contract in december 2021 zal ontbinden.
Verweerder twijfelt aan het spoedeisend belang nu verzoekster pas op een laat moment de voorlopige voorziening aangevraagd heeft. Tot slot acht verweerder het van groot belang dat de dienst geen toezicht kan houden op de veiligheid van de kinderstoeltjes indien de gevraagde voorziening wordt toegewezen. De gereedstaande partij stoeltjes is overigens evident niet conform de goedkeuring geproduceerd waardoor ze automatisch niet op het grondgebied van de verdragstaten van de VN verhandeld mogen worden.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster pas 11 maanden na intrekking van de typegoedkeuring een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Hiervoor heeft verzoekster geen aannemelijke verklaring gegeven. Na de intrekking moet het verzoekster duidelijk zijn geweest dat ze de geproduceerde autostoeltjes niet op de markt mocht brengen vanwege non-conformiteit en dat zij dus met resultaatverlies rekening diende te houden. Dat de intrekking van de typegoedkeuring tot haar faillissement zal leiden heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft hiertoe alleen documentatie van haar bedrijfsaccountant overgelegd, welke voor een deel in het Mandarijn is opgesteld. Ook is niet duidelijk geworden dat de intrekking tot gevolg zal hebben dat een afnemer in de toekomst geen producten van verzoekster zal willen afnemen.
Niettemin zal de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. Daarbij gaat de voorzieningenrechter, voor zover nodig, in op de door verzoekster naar voren gebrachte gronden.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat het besluit van verweerder om de goedkeuringen in te trekken is genomen met het oog op de verkeersveiligheid en dat dit belang alle andere belangen aan de kant zet. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van verweerder niet onredelijk. De voorzieningenrechter begrijpt dat dit nadelige (financiële) gevolgen heeft voor verzoekster. Ter zitting is schattenderwijs een mogelijk nadeel van 1,5 miljoen genoemd. Verweerder mocht echter de belangen die worden gediend met de type-goedkeuring zwaarder laten wegen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
Verweerder stelt terecht dat de administratieve procedurevereisten die worden gesteld aan fabrikanten van autostoeltjes met een typegoedkeuring expliciet als doel hebben de veiligheid van de stoeltjes voor een kwetsbare doelgroep zoveel als mogelijk te waarborgen door middel van toezicht door verweerder. In dit geval zijn de autostoeltjes geproduceerd onder een andere typeaanduiding dan waarvoor de goedkeuring is afgegeven. Daardoor heeft verweerder deze autostoeltjes niet kunnen keuren, waardoor ook niet zondermeer gesteld kan worden dat deze stoeltjes veilig zijn. Het gaat dus niet enkel om administratieve misverstanden en schoonheidsfouten, zoals verzoekster stelt. Verzoekster is meerdere malen in de gelegenheid gesteld de non-conformiteiten op te lossen, maar heeft hiert tot op heden onvoldoende aan voldaan. Dat dient voor haar rekening en risico te komen. Het standpunt van verzoekster dat dit wordt veroorzaakt door een taalbarrière, wijst de voorzieningenrechter als onvoldoende van de hand. Verzoekster heeft wezenlijke voorschriften bij de productie van de stoeltjes niet nageleefd, waarmee het vertrouwen dat de afnemer van een stoeltje met typegoedkeuring mag hebben, is geschaad.
Het betoog van verzoekster dat het Kraftfahrt-Bundesambt in Duitsland voor andere stoeltjes in september 2021 een type-goedkeuring heeft afgegeven, kan haar niet baten. Met die afgifte is immers geen beslissing genomen ten aanzien van de naleving van de voorschriften verbonden aan de door verweerder ingetrokken typegoedkeuring.
8. De overgelegde rapportage van de heer [C] en hetgeen hij ter zitting heeft verklaard brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten of het onderzoek van de heer [C] overeenkomt met de eisen die verweerder stelt aan een dergelijk onderzoek, kan uit zijn rapportage en zijn verklaring evenmin met zekerheid worden vastgesteld of verzoekster heeft voldaan aan de ingevolge de type-goedkeuring op haar rustende verplichtingen bij het produceren van autostoeltjes die voldoende veilig zijn om op de markt te brengen.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de intrekking van de goedkeuringen niet evident onrechtmatig. Verweerder heeft met het in het dossier en de ter zitting gegeven toelichting voldoende gemotiveerd dat het belang van verzoekster moet wijken voor het belang van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter ziet daarom geen reden het verzoek toe te wijzen.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.