ECLI:NL:RBDHA:2022:1660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en ongegrondverklaring beroep in vreemdelingenzaak met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Egyptische nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 februari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 24 februari 2022 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet heeft betwist. De rechtbank concludeert dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser voerde aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelde in de procedure tot verwijdering, maar de rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening een uitputtende regeling biedt voor de overdracht van de eiser aan de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank is van mening dat de staatssecretaris terecht heeft besloten om eiser op basis van de Dublinverordening over te dragen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers en openbaar gemaakt op de website van de Rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2415
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser V-nummer: [naam 2]

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is gesloten op 24 februari 2022.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Egyptische nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4f zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
1. Vreemdelingenwet 2000.
4. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering, omdat verweerder heeft besloten eiser op grond van de Dublinverordening over te dragen, terwijl een overdracht op grond van de Beschikking van de Werkgroep voor het Personenverkeer betreffende de verwijdering en de overname van personen van 28 juni
1967 (de Beschikking) vormvrij, en daarmee sneller, had kunnen worden plaatsvinden. Deze beroepsgrond slaagt - om de navolgende redenen - niet.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift namelijk terecht op het standpunt gesteld dat de Dublinverordening een uitputtende regeling bevat voor het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat. Een overdracht op grond van de Beschikking zou een onbelemmerde toepassing van de Dublinverordening doorkruisen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser dan ook op grond van de Dublinverordening dient te worden overgedragen.
6. In het verweerschrift is voorts nog toegelicht dat op 11 februari 2022 een terugnameverzoek is verstuurd naar de Belgische autoriteiten en dat op 16 februari 2022 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden met eiser. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19416120

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.