ECLI:NL:RBDHA:2022:1659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
NL22.2416
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de voortvarendheid van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 februari 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die zijn geboortedatum en nationaliteit als Algerijn heeft opgegeven, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het onderzoek is op 24 februari 2022 gesloten.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voortvarend heeft gehandeld, aangezien er op 16 februari 2022 een terugnameverzoek naar de Franse autoriteiten is verstuurd en een vertrekgesprek met eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser, dat er onvoldoende voortvarend is gehandeld, niet slaagt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier N.H. de Zeeuw, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.2416
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser V-nummer: [nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw opgelegd.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is gesloten op 24 februari 2022.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3b en 3d en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat een significant risico bestaat dat eiser zal onderduiken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
1. Vreemdelingenwet 2000.
4. Eiser voert aan dat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Uit het dossier blijkt in het geheel niet dat verweerder sinds zijn inbewaringstelling enige uitzettingshandelingen heeft verricht.
5. In het verweerschrift is toegelicht dat op 16 februari 2022 een terugnameverzoek is verstuurd naar de Franse autoriteiten. Eveneens op 16 februari 2022 heeft een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het terugnameverzoek en het verslag vertrekgesprek toegevoegd aan het dossier. Nu is gebleken dat verweerder drie dagen na het opleggen van de maatregel meerdere uitzettingshandelingen heeft verricht, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Documentcode: DSR19415570

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.