ECLI:NL:RBDHA:2022:1656
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C. van Boven - Hartogh
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Duitsland onder Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 21 januari 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de verweerder niet aanwezig was.
De rechtbank overwoog dat Duitsland, door de aanvaarding van het verzoek om eiser terug te nemen, zich had verbonden om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. De rechtbank stelde vast dat het aan de eiser was om aan te tonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen, wat de eiser niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van de eiser dat zijn aanvraag niet adequaat was beoordeeld, onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een schending van het verbod van refoulement.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht van eiser aan Duitsland onevenredig hard zouden maken. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.