ECLI:NL:RBDHA:2022:1656

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
3 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. van Boven - Hartogh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid Duitsland onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.S. Yap, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 21 januari 2022, hield in dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij de verweerder niet aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat Duitsland, door de aanvaarding van het verzoek om eiser terug te nemen, zich had verbonden om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. De rechtbank stelde vast dat het aan de eiser was om aan te tonen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen, wat de eiser niet had gedaan. De rechtbank concludeerde dat de enkele stelling van de eiser dat zijn aanvraag niet adequaat was beoordeeld, onvoldoende was om aan te nemen dat er sprake was van een schending van het verbod van refoulement.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de overdracht van eiser aan Duitsland onevenredig hard zouden maken. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1085
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 2], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.1086, op 24 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. Yap, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is, met een voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
2. Verweerder heeft terecht overwogen dat Duitsland met de aanvaarding van het verzoek om eiser terug te nemen opnieuw heeft toegezegd om eisers asielverzoek in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Daarbij zijn zij gebonden aan het verbod van refoulement zoals opgenomen in artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan er ook van worden uitgegaan dat Duitsland haar internationale verplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Hierin is eiser niet geslaagd.
3. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom eisers verklaringen geen aanleiding vormen voor twijfel dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat zijn asielaanvraag niet op adequate wijze is beoordeeld omdat zijn aanvraag is afgewezen en dat er daarom sprake zal zijn van uitzetting naar het land van herkomst in strijd met het verbod van refoulement, is niet onderbouwd en daarom onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder mag er vanuit gaan dat de Duitse autoriteiten de asielaanvraag van eiser en de eventuele uitzetting naar land van herkomst zorgvuldig zullen behandelen. Voor zover de behandeling van eisers asielaanvraag desondanks tekort schiet, ligt het op de weg van eiser om daar bij de (hogere) Duitse autoriteiten over te klagen. Eiser heeft niet onderbouwd dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen, of dat klagen bij voorbaat zinloos is.
4. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken. Verweerder heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat er geen sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2022 door mr. C. van Boven - Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.