Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Burkinese nationaliteit. Hij heeft op 19 mei 2021 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan de aanvraag ten grondslag gelegd dat zijn dorp Djibo in Burkina Faso in 2019 is aangevallen door jihadisten of terroristen, waarbij veel mensen zijn vermoord en veel plunderingen hebben plaatsgevonden. Eiser is met zijn moeder gevlucht voor het geweld. Eiser stelt dat Burkina Faso voor hem niet veilig is.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond. Daarbij volgt verweerder eisers verklaringen over de identiteit, nationaliteit en herkomst. Ook acht verweerder de verklaringen van eiser over de aanvallen op Djibo door jihadisten of terroristen geloofwaardig. Dit geweld was echter niet op eiser persoonlijk gericht. Ook overigens kan uit de verklaringen van eiser niet worden afgeleid dat hij persoonlijke vrees heeft in zijn land van herkomst. Omdat eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Burkina Faso een reëel risico loopt op ernstige schade, komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond. Hij voert aan dat de algemene asielprocedure (AA-procedure) te kort is om een zorgvuldig besluit op de aanvraag te nemen. Eiser stelt dat in zijn herkomstgebied (Sahel, Burkina Faso) sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn.Ter onderbouwing verwijst hij naar het standpunt van de UNHCR over terugkeer naar Burkina Fasoen naar informatie van Amnesty International, alsmede naar een uitspraak van het Tribunale di Genova.
Eiser stelt daarnaast dat hij wel degelijk persoonlijke problemen heeft gehad met de aanvallers. De problemen die zijn moeder heeft gehad zijn immers ook zijn problemen. De bewoners van Djibo moeten vluchten voor het geweld van de jihadisten en/of terroristen. Eiser verwijst hierbij naar berichtgeving in de media.Dat eiser pas bij zienswijze heeft aangevoerd dat hij vreest bij terugkeer gerekruteerd te worden maakt het risico niet minder. Eiser verwijst ook hierbij naar algemene bronnen.
Daarnaast stelt eiser dat hem (ambtshalve) een reguliere vergunning verleend had moet worden op humanitaire gronden. Ook voert hij aan dat hij minderjarig is en geen opvangmogelijkheden heeft in Burkina Faso.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uitgangspunt is dat asielaanvragen die geen tijdrovend onderzoek vergen in de algemene asielprocedure worden behandeld. De beoordeling of de aanvraag wordt behandeld in de algemene of de verlengde asielprocedure vindt plaats nadat in de algemene procedure een nader gehoor van de vreemdeling is afgenomen en de gelegenheid is geboden voor correcties en aanvullingen op het nader gehoor.Eisers standpunt dat het onderzoek naar zijn aanvraag niet op zorgvuldige wijze in de algemene asielprocedure kon worden afgerond is niet concreet onderbouwd. De algemene stelling van eiser dat verweerder verder had moeten doorvragen en dat onvoldoende zorgvuldig is omgegaan met de van eiser verkregen informatie, is in ieder geval niet voldoende om eisers conclusie te ondersteunen.
Eiser heeft in zijn zienswijze, noch in beroep concreet aangegeven welk onderzoek in dit geval ontbreekt.
5. Verweerder heeft uit de geloofwaardig bevonden verklaringen van eiser kunnen afleiden dat eisers vlucht is ingegeven door algemeen geweld en dat niet is gebleken dat dit geweld op de persoon van eiser was gericht. Eiser wordt weliswaar gevolgd in zijn verklaring dat er een aanval is geweest op zijn dorp Djibo, maar hij heeft dit niet nader kunnen duiden: hij weet niet precies wanneer, waar, hoe vaak en door wie Djibo is aangevallen. Eiser heeft daarmee dus niet aannemelijk gemaakt dat hij op grond van zijn persoonlijke situatie in Burkina Faso een reëel individueel risico heeft op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid onder b.Eiser laat in dit verband ook na toe te lichten welke persoonlijke problemen zijn moeder zou hebben ondervonden. Dat dit zich volgens eiser laat verklaren door zijn leeftijd destijds, doet aan voorgaande vaststellingen niet af. Eisers verwijzing naar algemene nieuwsberichten over aanvallen op burgers in Burkina Faso in augustus 2021 maken niet aannemelijk dat sprake is geweest van persoonlijk gericht geweld. Voor zover eiser in beroep zijn zienswijze herhaalt dat hij te vrezen heeft voor rekrutering, heeft verweerder er in het bestreden besluit terecht op gewezen dat eiser hierover in zijn verklaringen in het geheel geen melding heeft gemaakt en ook overigens niet heeft toegelicht waarom hij persoonlijk hiervoor te vrezen zou hebben.
6. Verweerder heeft verder gemotiveerd overwogen dat uit algemene bronnen niet volgt dat de algemene veiligheidssituatie in Burkina Faso zodanig is dat een willekeurig burger die daarheen terugkeert alleen al vanwege zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade.Daarvoor heeft verweerder gewezen op de omstandigheid dat de situatie in Burkina Faso door de Minister niet is aangemerkt als uitzonderlijk. Eiser merkt in beroep terecht op dat dit laatste als zodanig niet redengevend is voor het beantwoorden van de vraag of sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn.
7. Verweerder concludeert echter terecht dat eiser met de door hem ingeroepen landeninformatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Burkina Faso in het algemeen of in de regio Sahel in het bijzonder sprake is van een uitzonderlijke veiligheidssituatie als hier bedoeld. Hiervoor moet sprake zijn van een 'most extreme case of general violence'. Hierbij is onder meer van belang hoeveel burgers slachtoffer zijn geworden van het geweld of als gevolg daarvan ontheemd zijn geraakt.Uit de het standpunt van de UNHCR van 30 juli 2021 komt naar voren dat zich in Burkina Faso als geheel tussen 1 januari 2020 en 1 juli 2021 615 geweldsincidenten tegen burgers hebben voorgedaan en dat geweld in 2020 aan 2000 mensen en in de eerste vijf maanden van 2021 aan 543 mensen het leven heeft gekost, terwijl in 2020 in totaal zo’n miljoen mensen ontheemd waren. Het meeste geweld vindt plaats in de regio’s Boucle du Mouhon, Nord, Sahel en Est. Nu Burkina Faso zo’n 20 miljoen inwoners kent en de regio Sahel zo’n 1 miljoen, kan niet worden gezegd dat alleen al de enkele aanwezigheid aldaar een reëel risico op ernstige schade met zich brengt.
De berichtgeving van Amnesty International en Al Jazeera waar eiser een beroep op heeft gedaan, geeft geen ander beeld van de algemene veiligheidssituatie in Burkina Faso of de regio Sahel. De enkele verwijzing naar een beslissing van het Tribunale di Genova, zonder dat een vertaling van dit oordeel is overgelegd, stelt de rechtbank niet in staat om te beoordelen aan de hand van welke concrete feiten en omstandigheden deze rechter tot zijn oordeel is gekomen. De niet-officiële samenvatting van de beslissing zoals deze is te vinden op Vluchtweb biedt dit inzicht al evenmin.
8. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat een reëel risico op ernstige schade in het geval van eiser niet aannemelijk is geworden.
9. Eisers stelling dat hij een verblijfsvergunning op humanitaire gronden zou moeten krijgen heeft hij niet met persoonlijke omstandigheden toegelicht en leidt dus niet tot een geslaagd beroep.
10. Voor zover eiser heeft gesteld dat er in het land van herkomst geen opvangmogelijkheden zijn, stelt de rechtbank vast dat eiser volgens verweerder nog niet naar Burkina Faso hoeft terug te keren omdat het onderzoek naar adequate opvang nog niet is afgerond. Er is volgens verweerder nog geen sprake van een terugkeerbesluit. De rechtbank volgt dit niet. De afwijzing van de asielaanvraag van eiser houdt immers van rechtswege tevens een terugkeerbesluit in. Van belang is vervolgens dat eiser minderjarig is en heeft verklaard dat hij in Burkina Faso niemand meer heeft die voor hem kan zorgen. Hij is naar zijn zeggen zowel het contact met zijn moeder, als met zijn in Burkina Faso achtergebleven oom verloren. Nu verweerder geen onderzoek heeft gedaan naar de vraag of voor eiser in Burkina Faso toereikende opvang aanwezig is, is het terugkeerbesluit niet zorgvuldig voorbereid. In het arrest TQ heeft het Hof immers overwogen dat in alle fasen van de procedure van het uitvaardigen van een terugkeerbesluit tegen een alleenstaande minderjarige vreemdeling, rekening moet worden gehouden met het belang van het kind. Voordat een terugkeerbesluit mag worden uitgevaardigd tegen een alleenstaande minderjarige vreemdeling, moet onderzocht worden of er voor de betrokken alleenstaande minderjarige vreemdeling adequate opvang in het land van terugkeer is. Als deze opvang niet aanwezig is, kan geen terugkeerbesluit worden uitgevaardigd.
11. Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover het tevens een terugkeerbesluit inhoudt. Er is geen ruimte om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in zoverre in stand te laten. Gelet op het door verweerder te verrichten onderzoek naar adequate opvang is er evenmin grond om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen.
12. Het Hof heeft verder in het arrest TQ overwogen dat het gedogen van feitelijk verblijf schadelijk is voor een minderjarige vanwege de onzekerheid die dit met zich brengt en dat dit onverenigbaar is met het vereiste om het belang van het kind in alle fasen van de procedure te beschermen
.Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat een minderjarige die niet in aanmerking komt voor asiel en in wiens geval het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst nog niet is afgerond, in afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek rechtmatig verblijf hoort te krijgen. De rechtbank is bekend met de voorbereiding van wetgeving die voorziet in een specifieke grondslag hiervoor. De rechtbank wijst er op dat verweerder nu al op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) de bevoegdheid heeft om ambtshalve verblijf toe te staan op tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.48, tweede lid, onder b, van het Vb.
13. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om in afwachting van de uitkomst van het onderzoek naar de opvangmogelijkheden voor eiser in het land van herkomst (met toepassing van zijn ambtshalve bevoegdheid) eiser toe te laten tot Nederland. De rechtbank zal hiervoor een termijn stellen van veertien dagen na de bekendmaking van de uitspraak.
14. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).