ECLI:NL:RBDHA:2022:1640

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
09/121117-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot bedreiging met een terroristisch misdrijf en ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak is de verdachte beschuldigd van bedreiging met een terroristisch misdrijf, waarbij hij op 6 mei 2021 contact opnam met de AIVD en dreigde meerdere mensen te doden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, omdat de bedreigden niet op de hoogte waren van de inhoud van het telefoongesprek. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een voltooide bedreiging. Wel werd vastgesteld dat de verdachte een poging tot bedreiging had gepleegd, omdat hij de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de bedreigden door de AIVD op de hoogte zouden worden gebracht van zijn dreigementen, wat hen in redelijkheid de vrees kon doen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. De psychiater adviseerde dat het ten laste gelegde niet aan de verdachte kon worden toegerekend, gezien zijn psychische toestand. De rechtbank achtte de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar en ontsloeg hem van alle rechtsvervolging. De uitspraak vond plaats op 1 maart 2022.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/121117-21
Datum uitspraak: 1 maart 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[naam],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats],
verblijfadres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 29 juli 2021 (pro forma) en 15 februari 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Lintjer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M. Berkel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te [plaats], althans in Nederland, één of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en)/voorbijganger(s) op/aan [plaats] en/of (verblijvende op/aan) de [plaats] met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, heeft bedreigd, door naar de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) te bellen en/of vervolgens (deels in het Arabisch) te zeggen dat hij gefrustreerd is en/of dat hij één of meerdere mensen gaat doodmaken en/of dat er vandaag een grote actie gaat plaatsvinden op [plaats] , en/of hierbij de Arabische term “arebouzjee” (zijnde een granaatwerper, althans een wapen) te noemen althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te [plaats], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk één of meer (onbekend gebleven) perso(o)n(en)/voorbijganger(s) op/aan [plaats] en/of (verblijvende op/aan) de [plaats] te bedreigen met een terroristisch misdrijf en/of met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, met dat opzet:
- naar de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) heeft gebeld en/of
- ( deels in het Arabisch) heeft gezegd dat hij gefrustreerd is en/of
- heeft gezegd dat hij één of meerdere mensen gaat doodmaken en/of
- heeft gezegd dat er vandaag een grote actie gaat plaatsvinden op [plaats] en/of
- hierbij de Arabische term “arebouzjee” (zijnde een granaatwerper, althans een wapen) heeft genoemd althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde poging tot bedreiging, met uitzondering van het onderdeel ‘met een terroristisch misdrijf’.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij zich gerefereerd ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot bedreiging, met uitzondering van het onderdeel ‘met een terroristisch misdrijf’.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021127003, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, districtsrecherche Den Haag-Centrum (doorgenummerd pagina 1 t/m 56).
1. Het geschrift te weten Ambtsbericht, opgemaakt op 10 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 46):
[naam], geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats]
.
Op 6 mei 2021 heeft een man gebruikmakend van het telefoonnummer [telefoonnummer]
contact opgenomen met de AIVD. Hij maakte zich bekend als [naam].
Het telefoonnummer [telefoonnummer] is in gebruik bij de hiervoor genoemde [naam]
.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 3 juni 2021, voor zover inhoudende (p. 54):
Op donderdag 3 juni 2021, heb ik, verbalisant, het telefoongesprek uitgeluisterd waar de
bedreigingen in geuit werden.
Ik herkende de stem van de persoon die naar de AIVD belde, als verdachte [naam].
Op donderdag 6 mei 2021, heb ik verdachte [naam] gehoord en herkende via die manier de
stem aan de toon en de manier van praten. Hieronder heb ik het gesprek uitgewerkt.
[…]
V= U spreekt met [naam] , [adres].
[…]
V= Ik heb grote problemen met maffia hier crimineel. Acht personen. [naam], verdachte
noemt een naam, eigenaar [naam], tweede [naam], verdachte noemt een naam, werkt bij
[naam], derde [naam], verdachte noemt een naam.
[...]
V= Ik wil spreken met iemand VIP, ik ben bijna dood, ik maak acht personen vandaag dood.
[...]
V= Ik maak 8 persoon vandaag dood, ik maak grote action in centrum vandaag met
arebushee (fonetisch) met [naam] en [naam]. Ik maak allemaal mensen binnen dood
ja.
[…](STILTE), ik maak 8 personen vandaag dood, 8 persoon ik zeg het voor jou, [naam],
verdachte zegt een naam, tweede...
[...]
A= Ja waar.
V= At [adres] naast de [naam] en [naam] en ik maak allemaal mensen...
[…]
V= Ja [adres].
A= [adres].
V= En [adres].
[…]
V= Ik maak grote action vandaag en ik maakke eeh vandaag vijf personen niet acht, sorry,
ik maak 5 personen vandaag dood bij [adres]. Met arebashee (fonetisch).
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 6 mei 2021, voor zover inhoudende (p. 34):
V: Heb je ook naar de Nederlandse inlichtingen dienst gebeld?
A: Ja.
[…]
V: De inlichtingen hebben tegen ons gezegd dat jij hebt gezegd dat je 8 mensen gaat doodmaken?
A: Ik heb dat gezegd.
[...]
V: Je hebt ook het woord "arebouzjee" (fon.) gebruikt, wat betekent dat?
0: Dat is een wapen, een granaatwerper volgens de tolk. De verdachte bevestigt dit.
[...]
V: Wat heb jij met het adres [adres]?
A: Dat is de zaak [naam], van [naam], de compagnon van mijn broer.
[...]
V: Wat heb jij met het adres [adres]?
A: [naam] het restaurant. Waar [naam] en mijn broer eigenaar van waren. Ik wil
die naam niet horen.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 6 mei 2021 de AIVD heeft gebeld en heeft gedreigd een aantal (acht of vijf) onbekend gebleven personen werkzaam bij [naam] en [naam] te doden.
3.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat uit het dossier niet blijkt dat de personen werkzaam bij [naam] en [naam] op enig moment op de hoogte zijn geraakt van de inhoud van het telefoongesprek dat de verdachte met de AIVD heeft gevoerd. Dit maakt dat er in ieder geval geen sprake is van een voltooide bedreiging (met een terroristisch misdrijf), zodat de verdachte reeds daarom van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak subsidiair ten laste gelegde
Terroristisch misdrijf?
Artikel 285, derde lid, Sr stelt de eis dat wordt gedreigd met een terroristisch misdrijf. Daaruit volgt dat het bij dit dreigen om één van de in artikel 83 Sr genoemde misdrijven moet gaan. Voor zover uit artikel 83 Sr volgt dat dit terroristisch misdrijf het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk vereist wordt hieronder – kort gezegd – verstaan dat het oogmerk van de verdachte erop moet zijn gericht om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen, dan wel een overheid/organisatie te dwingen iets te doen, te dulden of na te laten, dan wel de fundamentele structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen. De verdachte hoeft van de in de artikel 285, derde lid, Sr bedoelde bedreiging met een terroristisch misdrijf zelf niet met dit terroristisch oogmerk te hebben gehandeld. Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Daarnaast is vereist dat het – tenminste voorwaardelijke – opzet van de verdachte erop was gericht
deze vreeste laten ontstaan.
Deze zaak
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte niet gericht was op het dreigen met een terroristisch misdrijf. Hoewel het niet onbegrijpelijk is dat de autoriteiten uit de gebruikte bewoordingen van de verdachte hebben afgeleid dat de verdachte een aanslag wilde plegen op willekeurige voorbijgangers op [plaats] – een druk bezocht plein met horecagelegenheden met terrasjes in het centrum van Den Haag – is thans uit het dossier duidelijk naar voren gekomen dat de verdachte heeft bedoeld te zeggen dat hij de eigenaren/medewerkers van twee horecagelegenheden gelegen nabij [plaats] wilde doden. Zo noemt hij in het telefoongesprek eerst acht en daarna vijf personen op twee met name genoemde locaties; [naam] gevestigd aan de [adres] en [naam] gevestigd aan [adres].
De rechtbank komt gelet op het voorgaande niet tot een bewezenverklaring van het onderdeel ‘met een terroristisch misdrijf’, nu de verdachte met zijn bewoordingen, ook niet in voorwaardelijke zin, het opzet heeft gehad om bij de bedreigden de vrees te laten ontstaan dat hij een terroristisch misdrijf zou plegen waarbij zijn oogmerk erop gericht zou zijn om (een deel van) de bevolking ernstige vrees aan te jagen dan wel een overheid/organisatie te dwingen iets te doen, te dulden of na te laten, dan wel de fundamentele structuren van een land te ontwrichten of te vernietigen.
De definitie van terrorisme is immers het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij-ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden. Weliswaar zou het doden van acht of vijf personen in een horecagelegenheid uiteraard (een deel van de bevolking) wel vrees aanjagen, maar het gaat erom of de verdachte dat ook wilde bereiken. Dit laatste is in deze zaak niet het geval, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Bewijsoverwegingen
De volgende vraag die voorligt, is of sprake is van een poging tot ‘gewone’ bedreiging.
De verdachte heeft in het telefoongesprek gezegd dat hij acht of vijf personen wil doodmaken met een wapen. De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte alleen maar informatie wilde delen en gefrustreerd was dat er geen aandacht was voor zijn zaak. De verdachte is daarnaast eerder die dag meegenomen naar de Opvang Verwarde Personen op het politiebureau, zodat bij de bedreigden in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen, noch was het opzet van de verdachte daarop gericht.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt voorop dat voor voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het aanjagen van vrees bij de bedreigden – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit de verklaring van de verdachte bij de politie volgt dat de verdachte een bewuste afweging heeft gemaakt om de AIVD te bellen omdat hij geen aandacht kreeg van zijn zaak van de politie. De AIVD is echter bij uitstek een organisatie die als voornaamste taak heeft het beschermen van de nationale veiligheid door tijdig dreigingen, internationale politieke ontwikkelingen en risico's te onderkennen die niet direct zichtbaar zijn. Door specifiek de AIVD te bellen en te dreigen dat hij personen zou doden met een wapen heeft de verdachte een organisatie benaderd die alert is op dit soort dreigingen en actie zal ondernemen met als doel om de veiligheid te beschermen, zoals het in kennis stellen van de personen die gevaar lopen als gevolg van dreigementen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door naar de AIVD te bellen en te zeggen dat hij de personen werkzaam bij [naam] en de [naam] dood ging maken, de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat de bedreigden door de AIVD op de hoogte zouden worden gebracht van zijn dreigementen en daardoor bij hen de vrees had kunnen ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Dat de verdachte – naar later bleek – verward was en was opgenomen bij de Opvang Verwarde Personen, maakt niet dat bij de bedreigden – indien zij wel op de hoogte waren geraakt van de woorden van de verdachte – in redelijkheid niet de vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Uit de bewoordingen van de verdachte blijkt niet eenduidig dat hij zo verward was dat hij niet serieus kon worden genomen. Ten slotte is ook niet, voor zover de raadsman dat heeft bedoeld, gebleken dat het de verdachte op dat moment heeft ontbroken aan ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan. Bij de verdachte is daarom op zijn minst genomen sprake geweest van voorwaardelijk opzet.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd de personen werkzaam bij [naam] en [naam] te bedreigen met de dood.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 6 mei 2021 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen verblijvende aan [adres] te bedreigen met enig misdrijf tegen het leven gericht, met dat opzet:
- naar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) heeft gebeld en
- heeft gezegd dat hij meerdere mensen gaat doodmaken en
- heeft gezegd dat er vandaag een grote actie gaat plaatsvinden op [adres] en
- hierbij de Arabische term “arebouzjee” (zijnde een granaatwerper, althans een wapen) heeft genoemd, terwijl de uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, op basis van de bevindingen van het Pro Justitia rapport van 25 juni 2021, op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat hij daarom moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich subsidiair eveneens op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van onder meer de volgende stukken:
  • het Pro Justitia rapport van 25 juni 2021, opgesteld door dr. Blansjaar, psychiater en
  • de reclasseringsrapporten van 8 juni 2021 en 12 juli 2021.
Naar aanleiding van het aan de verdachte ten laste gelegde feit, heeft de psychiater in het voornoemde Pro-Justitia rapport het volgende gerapporteerd.
Blijkens de bevindingen van het psychiatrisch onderzoek, gegevens in de stukken en informatie van behandelaars is bij de verdachte sprake van een maniforme psychose met achtervolgings- en betrekkingswanen en ontremd en geagiteerd gedrag.
Aangezien de verdachte door achtervolgings- en betrekkingswanen zonder ziekte-inzicht en door maniforme ontremming voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde ernstig beperkt was in zijn gedragskeuzen en gedragingen wordt geadviseerd hem het ten laste gelegde bij bewezenverklaring niet toe te rekenen.
Omtrent het recidiverisico overweegt de psychiater het volgende. Het recidiverisico bij
bewezenverklaring kan als matig verhoogd tot hoog worden ingeschat.
De psychiater heeft voorts geadviseerd om de mogelijkheden te laten onderzoeken voor klinische psychiatrische behandeling van de verdachte met een zorgmachtiging op grond van de Wet forensische zorg, artikel 2 lid 3, en de Wet verplichte GGZ, ter beperking van het eventuele recidivegevaar. Aangezien de dwangbehandeling van de verdachte mogelijk langere tijd zal moeten worden voortgezet wordt plaatsing in een High Intensive Care afdeling of een Forensisch Psychiatrische Afdeling aanbevolen. Een hoger veiligheidsniveau dan dat van een HIC of FPA lijkt niet noodzakelijk.
In beide reclasseringsrapporten wordt door de deskundigen aangesloten bij het Pro Justitiarapport.
Op 19 juli 2021 is een zorgmachtiging afgegeven en de verdachte is geplaatst bij Fivoor in Den Haag. Ter zitting heeft de verdachte aangegeven dat het beter met hem gaat als hij zijn medicatie inneemt en dat hij tot december 2022 is geplaatst bij Fivoor op grond van deze zorgmachtiging.
De toerekeningsvatbaarheid van de verdachte
De rechtbank kan zich verenigen met de overwegingen en conclusies van de psychiater en maakt deze tot de hare.
De rechtbank acht de verdachte daarom volledig ontoerekeningsvatbaar en niet strafbaar.
De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 45 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

7.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte voor dit feit van alle rechtsvervolging;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Holleman, voorzitter,
mr. P. Burgers, rechter,
mr. C.W. Griffioen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.V. van Wijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2022.