2.2.Verweerder heeft de aanvraag om een urgentieaanvraag afgewezen, omdat sprake is van zogenoemde algemene weigeringsgronden.Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat onderhoudsproblemen geen urgent woonprobleem vormen en dat verzoekster zich daarvoor moet melden bij de verhuurder.
Uit onderzoek is gebleken dat verzoekster volgens de Basisregistratie personen (Brp) nog altijd woont op het adres. Mogelijk heeft zij recht op huurbescherming en zij kan hiervoor terecht bij het Juridisch Loket. Als verzoekster met gerechtelijke papieren kan laten zien dat zij de woning moet verlaten, dan kan zij misschien gebruik maken van de gemeentelijke noodopvang. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding.
De belangen van de kinderen waarop artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) ziet, zijn reeds meegewogen bij deze beoordeling.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat haar is aangezegd dat zij de woning per april 2022 moet verlaten. Zij heeft gereageerd op sociale woningen, omdat zij een uitkering heeft en een vrije sectorwoning daarom voor haar niet haalbaar is. Verzoekster wijst erop zij alleenstaand is met vier kinderen en het zal problematisch worden als zij op straat komen te staan. Verzoekster heeft een met een koper van de woning op 6 juli 2022 gesloten vaststellingsovereenkomst nagezonden, waarin is vermeld dat de koper de huurovereenkomst met verzoekster van rechtswege zal voortzetten en dat verzoekster bereid is in te stemmen met het einde van de huurovereenkomst uiterlijk op 31 oktober 2022.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
5. De voorzieningenrechter overweegt dat een aanvraag om een urgentieverklaring wordt afgewezen als één van de weigeringsgronden van artikel 4:5 van de Huisvestings-verordening van toepassing is. In het geval van verzoekster zijn vier weigeringsgronden tegengeworpen.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat, gelet op de Beleidsregel, een slechte staat of onvoldoende kwaliteit van de huidige woning respectievelijk onderhoudsproblemen, zoals vocht, tocht en schimmel, niet maakt dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem.
Verweerder wordt voorts gevolgd in het standpunt dat met de door verzoekster overgelegde foto’s niet is aangetoond dat de woning in slechte staat verkeert en dat met de verklaring van de huisarts van 17 maart 2022 onvoldoende is aangetoond dat de gezondheidssituatie van de kinderen aan een mogelijke slechte staat van de woning gerelateerd kan worden. De toelichting ter zitting dat de kinderen in de nacht wakker worden en moeten hoesten door vocht en tocht, maakt dit niet anders. Dit biedt onvoldoende aanknopingspunten om, voorbijgaand aan de bovenliggende weigeringsgronden, over te gaan tot een inhoudelijk onderzoek.
Gebleken is dat verzoekster, zonder haar gemachtigde daarin te betrekken, inmiddels een vaststellingsovereenkomst heeft gesloten ter beëindiging van de huurovereenkomst. De enkele niet-onderbouwde stelling dat zij in het kader van de vaststellingsovereenkomst onder druk is gezet, maakt het voorgaande niet anders. Verzoekster kan, als zij voor de datum beëindiging van de huurovereenkomst nog geen woonruimte heeft gevonden, zich wenden tot de gemeentelijke noodopvang.
6. Verweerder heeft onderkend dat de situatie van verzoekster en haar kinderen niet ideaal is, maar heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie niet dusdanig schrijnend is dat de hardheidsclausule dient te worden toegepast.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.