ECLI:NL:RBDHA:2022:16297
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2022, waarbij haar aanvraag om een urgentieverklaring is afgewezen. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan. In de procedure is vastgesteld dat verzoekster een griffierecht van € 184,- verschuldigd was, dat uiterlijk twee weken na ontvangst van de nota betaald moest worden. De gemachtigde van verzoekster is bij brief van 20 juli 2022 geïnformeerd dat het griffierecht uiterlijk op 1 augustus 2022 betaald moest worden en dat een betalingsbewijs naar de griffie van de rechtbank gestuurd diende te worden. Verzoekster heeft echter het griffierecht niet binnen de gestelde termijn betaald en er is geen betalingsbewijs ingezonden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom kennelijk niet-ontvankelijk is. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die het niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar maken. De voorzieningenrechter heeft besloten het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier, en is openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.