ECLI:NL:RBDHA:2022:16258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
c09596054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gezag en voogdij na overlijden van de moeder

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juni 2022, wordt het verzoek van de vader om met het gezag over zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te worden belast, behandeld. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A.F. Visser, heeft het verzoek ingediend na het overlijden van de moeder van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in haar rapportage geadviseerd om een persoonlijkheidsonderzoek naar de vader uit te voeren en heeft in een eerdere fase van de procedure het verzoek van de vader om gezag over de kinderen ondersteund. Echter, na verdere observaties en rapportages heeft de Raad zijn standpunt gewijzigd en geadviseerd om de voogdij aan Stichting [GI] toe te wijzen, omdat een plaatsing bij de vader in Duitsland als risicovol wordt beschouwd voor de ontwikkeling van de kinderen.

De rechtbank heeft de situatie van beide kinderen afzonderlijk beoordeeld. Voor [minderjarige 2], die complexe problematiek vertoont, is de huidige opvoedsituatie in een gezinshuis noodzakelijk geacht. De rechtbank concludeert dat de vader niet in staat is om aan de specifieke opvoedbehoeften van [minderjarige 2] te voldoen, en wijst zijn verzoek om gezag af. Voor [minderjarige 1] daarentegen, die zich positief ontwikkelt in een regulier pleeggezin, oordeelt de rechtbank dat de vader wel in staat is om de dagelijkse zorg op zich te nemen. De rechtbank besluit om de vader met het gezag over [minderjarige 1] te belasten, maar zonder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, om onomkeerbare beslissingen te voorkomen in afwachting van een mogelijk hoger beroep. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige overgang en het opstellen van een borgingsplan voor de plaatsing van [minderjarige 1] bij de vader.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-4533 en 19-9835
Zaaknummer: C/09/596054 en C/09/586190
Datum beschikking: 30 juni 2022

Voogdij/ gezag (art.1:253g BW)

Beschikkingop het op het op 3 juli 2020 ingekomen verzoekschrift (C/09/596054) van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna: de Raad.
waarbij als belanghebbenden worden aangemerkt:

[Y]

de vader,
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
advocaat: mr. C.A.F. Visser te Wormerveer, gemeente Zaanstad.

Stichting [GI] ,

de (voorlopige) voogdes/ [GI]

en

Beschikkingop het op 15 juli 2020 ingekomen (zelfstandig tegen)verzoekschrift (C/09/586190) van:

de vader, voornoemd,

waarbij als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming [GI],
voornoemd.

Procedure

Bij beschikking van 5 januari 2022 van deze rechtbank is bepaald dat de verzoeken omtrent het gezag (in combinatie met de verzoeken tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing) en de voogdij verder worden behandeld op de zitting op 23 mei 2022. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de brief van de zijde van de vader van 18 mei 2022, met als bijlage (in conceptversie) het deskundigenrapport forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek betreffende de vader, verricht door PSY Business in opdracht van Jeugdbescherming [GI] , van [datum 1] 2022;
  • het aanvullende rapport en advies van de Raad van 18 mei 2022, kenmerk
  • de brief van 20 mei 2022 van de zijde van de voogdes, met als bijlage de beschouwing deskundigenrapport forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek van [datum 2] 2022 van gedragswetenschapper [naam 1]
Op 23 mei 2022 is de behandeling ter (fysieke) zitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, [naam 2] ;
  • de voogdes (namens [GI] : [naam 3] (voogdes) en [naam 4] (gedragswetenschapper);
  • namens de Raad: [medewerker RvdK] en [medewerker RvdK] ;
  • de pleegouders van [minderjarige 1] : [pleegouders minderjarige 1] en [pleegouders minderjarige 1]
  • de gezinshuisouders van [minderjarige 2] : [gezinshuisouders van mj 2] en [gezinshuisouders van mj 2]
Door de pleegouders en de gezinshuisouders zijn spreekaantekeningen overgelegd, die integraal zijn voorgedragen.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen in voorgaande beschikkingen is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders is overwogen of beslist.
Ter beoordeling ligt voor het verzoek van de vader om hem met het gezag over de kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te belasten en het verzoek van de Raad inzake een gezagsvoorziening voor deze kinderen.
De rechtbank stelt voorop dat de Raad de rechtbank in haar rapport van 23 november 2021 heeft geadviseerd een persoonlijkheidsonderzoek naar de vader en een interactieonderzoek tussen de vader en de kinderen te laten plaatsvinden. De Raad heeft de rechtbank daarbij
primairgeadviseerd het verzoek van de vader om gezag over de kinderen toe te wijzen en een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek naar de vader te gelasten. Gelet op het verzoek van de Raad om de kinderen onder toezicht te stellen en voor de duur van zes maanden een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, werden de - naar hun aard tijdelijke - kinderbeschermingsmaatregelen slechts verzocht in afwachting van de resultaten van dit onderzoek met het doel de huidige plaatsing van de kinderen voor die beperkte periode te continueren en de overgang naar plaatsing bij de vader te bewerkstelligen. De Raad heeft bij dit advies geen voorbehoud gemaakt, zodat daaruit volgt dat zowel voor [minderjarige 2] als voor [minderjarige 1] op voorhand geen ernstige bezwaren aanwezig werden geacht tegen een plaatsing bij de vader na ommekomst van die zes maanden met behoud van de ondertoezichtstelling.
Subsidiairheeft de Raad verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek.
De rechtbank heeft in de beschikking van 5 januari 2022 de Raad in zoverre gevolgd in het advies, dat zij de behandeling van de zaak pro forma heeft aangehouden in afwachting van de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek. Uitgaande van het advies van de Raad om de vader (uiteindelijk) met het gezag te belasten, heeft de rechtbank concrete instructies gegeven voor het intensiveren van het contact tussen de vader en de kinderen.
Op basis van de bevindingen tijdens het nader onderzoek wijzigt de Raad het advies en de verzoeken, in die zin dat zij de rechtbank nu adviseert het verzoek van de vader
af te wijzenen de Stichting [GI] te belasten met de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , onder intrekking van de eerder gedane verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen.
De Raad is nu van mening dat een plaatsing bij de vader in Duitsland risicovol en schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , waarbij de ontwikkelingsdreiging onomkeerbaar is. De Raad overweegt daartoe dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op de dag van de zitting 23 maanden in hun huidige (pleeg)gezinnen verblijven. In de afgelopen periode is ingezet op opbouw van de contactmomenten tussen de vader en de kinderen in een meer ontspannen omgeving, om contactgroei tussen de vader en de kinderen mogelijk te maken. Ondanks meer en langer contact tussen de vader en de kinderen wordt geen contactgroei gezien. Het lukt de vader, ondanks de begeleiding, niet tot nauwelijks om aansluiting te vinden bij de kinderen. Dat contactgroei moeilijk zou zijn voor [minderjarige 2] , gezien zijn problematiek, was voorspelbaar. Het feit dat ook bij [minderjarige 1] dit structureel wordt gezien maakt dat de Raad ernstige zorgen heeft omtrent het veilig kunnen opgroeien bij de vader, voor zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] . De zorgen omtrent de leerbaarheid van de vader hierin zijn de afgelopen periode toegenomen. Van een opvoeder wordt verwacht dat hij de kinderen stuurt, begeleidt en veiligheid biedt, zodat zij kunnen leren vertrouwen op dit contact en kunnen toekomen aan hun ontwikkelingstaken. De vader kan dat de kinderen volgens de Raad niet bieden. Het lukt de vader onvoldoende om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van zowel [minderjarige 2] als [minderjarige 1] . Van [minderjarige 2] was bekend dat gezien zijn persoonlijke problematiek hij een specifieke opvoedbehoefte heeft, wat geboden wordt op de specialistische plek waar hij bijna
23 maanden verblijft. Bij [minderjarige 1] is deze specifieke opvoedbehoefte in mindere mate aanwezig, maar het gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit bij de vader lijkt een dusdanig effect te hebben op [minderjarige 1] dat hij uit contact treedt. Vanuit verschillende instanties heeft de vader hier de afgelopen jaren/maanden tips en adviezen in gekregen die niet lijken te beklijven. De Raad overweegt concluderend dat een verhuizing van de vader naar de kinderen een nieuwe hechtingsbreuk betekent met alle gevolgen van dien, zoals een directe bedreiging in hun ontwikkeling. De Raad kan niet anders dan concluderen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] het beste kunnen opgroeien in hun huidige (pleeg)gezinnen. Dit betekent dat de vader niet met het gezag moet worden belast, maar een voogd moet worden benoemd.
De vader acht het kwalijk dat de Raad het definitieve versie van het psychologisch rapport van de vader niet in het geding heeft gebracht. De vader beschikt ook niet over de definitieve rapportage. Het kan zijn dat het onderzoek niet goed is uitgevoerd, maar dat rechtvaardigt nog niet de conclusie dat de vader niet in staat is voor de kinderen te zorgen. De enige conclusie die gerechtvaardigd is, zou zijn dat er een nieuw onderzoek komt. De conclusie van de Raad lijkt enkel gebaseerd op de twee omgangsmomenten die hebben plaatsgevonden. Deze verliepen stroef en vervolgens komt de Raad tot de conclusie dat de kinderen niet terug kunnen naar de vader, terwijl dit een paar maanden geleden nog wel mogelijk werd geacht. Opmerkelijk is ook dat de voogdes geen uitvoering heeft gegeven aan de intensivering van het contact zoals dit door de rechtbank is opgedragen, omdat zij dit niet in het belang van de kinderen acht. Het is juist van belang dat het contact wordt geïntensiveerd zodat de contacten soepeler gaan verlopen. Uit het deskundigenonderzoek, dat onafhankelijk is opgesteld, komt naar voren dat de omgang met de vader en [minderjarige 1] goed verloopt. Met [minderjarige 2] gaat het lastiger. De kinderen ontwikkelen zich anders, zodat het voor de hand ligt dat onderscheid moet worden gemaakt. Het is aan de Raad om aan te tonen dat plaatsing van de kinderen bij de vader niet in hun belang is. Dit blijkt niet uit het concept deskundigenrapport. De vader is van mening dat er geen belemmering is om [minderjarige 1] bij de vader te plaatsen en acht het dan ook van belang dat dit zo snel mogelijk gebeurt. Ten aanzien van [minderjarige 2] ligt dit anders, maar dit zou op termijn ook mogelijk moeten zijn. Door het verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in te trekken, zet de Raad de rechtbank volgens vader opnieuw voor het blok. De vader handhaaft zijn verzoek om met het gezag over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te worden belast.
De voogdes acht het in het belang van de kinderen dat zij kunnen opgroeien in hun huidige (pleeg)gezinnen en staat achter het verzoek van de Raad.
Inhoudelijke beoordeling
De rechtbank komt pas toe aan toewijzing van het verzoek van de Raad om JBW te belasten met de voogdij over de beide kinderen, indien het belang van de kinderen zich verzet tegen inwilliging van het verzoek van de vader. Daarom wordt eerst het verzoek van de vader besproken.
De rechtbank stelt voorop dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] - zoals ieder kind - hun eigen karakter en opvoedingsbehoeften hebben en zal daarom bij de beoordeling van het verzoek van de vader onderscheid maken tussen beide kinderen.
[minderjarige 2]
De rechtbank heeft in haar eerdere beschikking overwogen dat de problematiek van [minderjarige 2] dermate complex is, dat dit specifieke kwaliteiten van een opvoeder verwacht. [minderjarige 2] verblijft in een gezinshuis met professionele opvoeders. De gedragingen van [minderjarige 2] passen het best bij een stoornis binnen het autistisch spectrum waarvoor ‘zeer substantiële ondersteuning’ is vereist. [minderjarige 2] heeft behoefte aan een duidelijke, gestructureerde en voor hem voorspelbare omgeving. Van zijn omgeving vraagt dit dat zij zeer gericht zijn op de behoeften van [minderjarige 2] en dat ze deze voor hem kunnen bedenken en verwoorden. De rechtbank acht de vader – wat verder ook zij van zijn opvoedvaardigheden – redelijkerwijs niet in staat in deze specifieke opvoedbehoefte te voorzien.
De rechtbank acht continuering van de huidige opvoedsituatie van [minderjarige 2] (in het gezinshuis) noodzakelijk om de positieve ontwikkeling, die [minderjarige 2] sinds november 2021 laat zien te kunnen voortzetten. Daarvoor is vereist dat de vader accepteert dat [minderjarige 2] niet bij hem zal opgroeien en de plaatsing van [minderjarige 2] onvoorwaardelijk ondersteunt als hij met het gezag wordt belast. Nu de vader te kennen heeft gegeven dat hij op termijn zelf voor [minderjarige 2] wenst te zorgen, terwijl de rechtbank hem daartoe niet in staat acht, komt de continuïteit van de opvoedsituatie van [minderjarige 2] in gevaar als het verzoek van de vader wordt ingewilligd. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het belang van [minderjarige 2] zich verzet tegen inwilliging van het verzoek van de vader en dat daarmee niet wordt voldaan aan het criterium van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek van de vader, voor zover dit ziet op [minderjarige 2] , zal worden afgewezen. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 2] dat een voogdij-instelling (in dit geval [GI] als neutrale derde wordt belast met de voogdij, zoals door de Raad wordt verzocht.
[minderjarige 1]
De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande niet geldt voor [minderjarige 1] .
In het onderzoek van de Raad van 23 november 2021 zijn de opvoedingsbehoeften van beide kinderen in kaart gebracht. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat [minderjarige 1] - anders dan [minderjarige 2] - een kind is met complexe problematiek waarvoor specifieke vaardigheden van een opvoeder worden verwacht. Door de voogdes is in eerste instantie op 11 juni 2020 telefonisch aan de Raad gemeld dat [minderjarige 1] , die het heel goed doet, niet echt iets belastends heeft meegemaakt en er geen zorgen zijn over hem. Later geeft de voogdes aan dat [minderjarige 1] een kwetsbare (hechtings)ontwikkeling heeft vanwege het overlijden van de moeder kort na zijn geboorte en de daaropvolgende gebeurtenissen, maar heeft dit verder niet onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat uit de beschikbare onderzoeken niet naar voren is gekomen dat [minderjarige 1] een trauma heeft opgelopen of anderszins kampt met ontwikkelings- of gedragsproblematiek die meer dan gemiddelde vaardigheden van een opvoeder vragen. Het nader onderzoek naar wat [minderjarige 1] nodig heeft van zijn opvoeder, zoals overwogen in de beschikking van 5 januari 2022, heeft niet plaatsgevonden. [minderjarige 1] verblijft in een regulier pleeggezin, waar hij zich positief ontwikkelt. Ook dit geeft aan dat [minderjarige 1] geen bijzondere vaardigheden vraagt van zijn opvoeder en dat verondersteld mag worden dat een gemiddelde opvoeder in staat is te voorzien in wat hij nodig heeft in zijn opvoeding. De rechtbank acht gelet hierop aannemelijk geworden dat [minderjarige 1] niet een kind is met (complexe) problematiek waarvoor specifieke vaardigheden van een opvoeder worden verwacht.
De rechtbank overweegt verder dat zij de beslissing over het gezag pro forma heeft aangehouden in afwachting van een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek van de vader. PSY heeft in opdracht van [GI] een persoonlijkheidsonderzoek bij de vader en een interactie-onderzoek tussen de vader en de kinderen verricht. De rechtbank heeft van de zijde van de vader een conceptrapportage van PSY ontvangen.
Van de zijde van de Raad heeft de rechtbank geen rapportage ontvangen. De Raad heeft de bevindingen uit het deskundigenonderzoek van PSY niet betrokken bij het raadsonderzoek en -advies na een marginale kwaliteitstoets omdat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt op grond van welke overwegingen de onderzoekers zijn gekomen tot hun conclusies en adviezen.
[GI] heeft het deskundigenonderzoek van PSY conform kwaliteitsprotocol laten toetsen door orthopedagoog generalist [naam 1] werkzaam bij [GI] als post master gedragswetenschapper. De rechtbank heeft kennisgenomen van deze analyse van 20 mei 2022, dat is overgelegd door [GI] De gedragswetenschapper adviseert het onderzoek als onzorgvuldig te beschouwen en buiten beschouwing te laten ten aanzien van de beslissingen die gemaakt dienen te worden.
Nu het hier niet meer gaat over [minderjarige 2] , laat de rechtbank buiten beschouwing wat de gedragswetenschapper in het bijzonder over hem heeft gemeld.
In haar analyse noemt de gedragswetenschapper dat uit de testresultaten met een mate van 80% betrouwbaarheid kan worden aangenomen dat de vader een IQ zou hebben tussen
66 en 75. Over de interactie-observatie tussen de vader en [minderjarige 1] wordt door de gedragswetenschapper niets opgemerkt. De gedragswetenschapper merkt op dat – anders dan in het persoonlijkheidsonderzoek wordt aangenomen – er volgens haar wel degelijk contra-indicaties zijn voor plaatsing bij de vader. Zij ziet de taalbarrière als een risicofactor tussen de vader en de kinderen en stelt verder dat een mogelijk gebrekkige leerbaarheid van de vader, gebaseerd op zijn cognitief functioneren en het achterwege zijn van een hulpvraag, in de regel een aanzienlijke contra-indicatie is die niet over het hoofd gezien mag en kan worden. Verder moet rekening worden gehouden met wat een eventueel opnieuw veroorzaakte hechtingsbreuk zou doen met de ontwikkeling van deze mogelijk toch al getraumatiseerde kinderen. Overplaatsingen zijn in de regel schadelijk, zo stelt de gedragswetenschapper, waarbij bij kinderen met een kwetsbaarheid rondom trauma en hechting extra schadelijk. Ook de leeftijd van de kinderen wordt in het rapport van PSY niet gezien als contra-indicatie, hetgeen opmerkelijk is, aangezien kinderen onder 5 nog volledig afhankelijk zijn van hun opvoeder en extra kwetsbaar zijn.
De rechtbank stelt voorop dat de analyse is opgesteld zonder achtergrondinformatie of dossierkennis en – gelet op de bewoordingen ‘mogelijk’ – conclusies van algemene strekking bevat. Dat geldt dus ook voor de door de gedragswetenschapper benoemde contra-indicaties voor plaatsing van de kinderen bij de vader. Het ligt dan op de weg van de Raad om een en ander nader te concretiseren en te onderbouwen. De analyse en conclusies van de gedragswetenschapper van [GI] zijn niet opgenomen in het raadsrapport, zodat het voor de rechtbank niet duidelijk is in hoeverre deze zijn meegenomen in het advies van de Raad.
In het raadsonderzoek van 18 mei 2022 worden door de voogdes (nieuwe) zorgen geconstateerd betreffende het contact tussen de vader en [minderjarige 1] . ‘
Wat gezien wordt tijdens de omgang is dat vader niet tot nauwelijks bij zijn kinderen kan aansluiten. Vader stelt zich passief op en er is eigenlijk (ondanks de structurele omgang in kwartaal 3 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022) geen contactgroei te zien tussen vader en de kinderen. Nu was het bij [minderjarige 2] , gezien zijn problematiek, te verwachten maar bij [minderjarige 1] wordt zelfs een achteruitgang gezien. Vader lijkt in zijn eigen wereld te verkeren tijdens een bezoek en moet meerdere malen aangespoord worden door de jeugdbeschermer om iets te ondernemen met [minderjarige 1] . (…) Hierdoor krijgt [minderjarige 1] niet het idee dat hij kan bouwen op deze volwassene en kiest dus letterlijk zijn eigen pad. (…) De jeugdbeschermer vindt – hoe triest ook – dat dit iets zegt over de ouder-kindrelatie en de leerbaarheid van vader hierin.’Verdere informatie over [minderjarige 1] geeft het rapport niet, zodat de rechtbank begrijpt dat deze (nieuwe) zorgen voor de Raad reden zijn geweest om van standpunt te wijzigen.
Zoals eerder overwogen wordt op grond van het derde lid van artikel 1:253g BW het verzoek van de vader om als overlevende ouder met het gezag te worden belast, slechts afgewezen indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet. Het gaat dan niet alleen om de gegronde vrees voor daadwerkelijke verwaarlozing van de belangen van het kind in die zin dat de ouder in de zorg voor het in die zin dat de ouder in de zorg voor het kind zou tekortschieten, maar ook om gegronde vrees dat het kind de overgang naar een ander gezin niet goed zal kunnen verwerken (Hof Amsterdam 23 juni 2015, ECLI:GHAMS:2015:2522). Anders gezegd: het belang van het kind verzet zich tegen inwilliging van het verzoek als het kind daarvan schade ondervindt. De enkele inbreuk op de continuïteit van de opvoeding is onvoldoende om het verzoek van de vader af te wijzen.
De Raad stelt zich nu op het standpunt dat het - door het gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit van de vader en de zorgen over zijn leerbaarheid - ontbreekt aan veiligheid en stabiliteit in het contact tussen [minderjarige 1] en de vader en dat hierdoor een plaatsing bij de vader in Duitsland schadelijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . De rechtbank volgt de Raad hierin niet. De Raad baseert zich op informatie van de voogdes over het verloop van de contactmomenten. Het verloop van het contact tussen de vader en [minderjarige 1] zegt naar het oordeel van de rechtbank niet alles over hoe [minderjarige 1] zich zal ontwikkelen als hij bij de vader opgroeit. Niet is gebleken dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] sinds hij contact heeft met de vader. Volgens de pleegouders ontwikkelt [minderjarige 1] zich positief. De intensivering van het contact met de vader heeft kennelijk geen negatieve invloed op zijn ontwikkeling heeft gehad. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat [minderjarige 1] de plaatsing naar het gezin van de vader niet aan zal kunnen, in die zin dat hij daar ontwikkelingsschade van zal ondervinden. [minderjarige 1] is nog jong en er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat hij niet voldoende flexibel is om deze wijziging aan te kunnen. Dat hij de vader nog niet zo goed kent, beschouwt de rechtbank gelet op zijn jonge leeftijd niet als een contra-indicatie. De vader is al sinds kort na het overlijden van zijn moeder, dus kort na zijn geboorte in zijn leven gekomen, en is geen totaal onbekende voor hem.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de vader in staat kan worden geacht de dagelijkse zorg voor [minderjarige 1] op zich te nemen, zonodig met professionele ondersteuning en met hulp van het netwerk in Duitsland. Uit de analyse van de gedragswetenschapper in combinatie met het raadsonderzoek zijn naar het oordeel van de rechtbank geen zorgen over de persoonlijkheid van de vader naar voren gekomen die hem belemmeren in het ter hand nemen van de opvoeding en verzorging van [minderjarige 1] . Waar de Raad eerder zorgen had over de gevolgen van mogelijk traumatische gebeurtenissen in het leven van de vader wordt daarover niets meer gesteld. De Raad uit zijn zorgen over het feit dat de vader niet sensitief en responsief kan reageren in het contact met [minderjarige 1] tijdens de begeleide omgangsmomenten. Dat wil naar het oordeel van de rechtbank nog niet zeggen dat de vader niet geschikt zou zijn als dagelijkse opvoeder van [minderjarige 1] . De setting van begeleide bezoeken acht de rechtbank niet ideaal voor het opbouwen van goede contacten, zeker als de voor [minderjarige 1] vertrouwde pleegouders daarbij aanwezig zijn en de vader niet de Nederlandse taal beheerst. De Raad vreest verder dat een nieuwe hechtingsbreuk een onomkeerbare ontwikkelingsbedreiging oplevert, doordat [minderjarige 1] nu al bijna twee jaar in het pleeggezin verblijft en dat op die grond het verzoek van de vader moet worden afgewezen. De rechtbank heeft dit argument eerder in deze procedure al verworpen en ziet geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. De enkele inbreuk op de continuïteit van de opvoeding is onvoldoende om het verzoek om het gezag aan de overlevende ouder toe te kennen, af te wijzen. Er moet meer aan de hand zijn, maar daarvan is de rechtbank voor zover het [minderjarige 1] betreft niet gebleken.
Uit het voorgaande komt naar voren dat de rechtbank geen zorgen heeft over de pedagogische vaardigheden van de vader als het gaat om [minderjarige 1] en dat zij [minderjarige 1] in staat acht de overgang naar het gezin van de vader te doorstaan. Dit laat onverlet dat de rechtbank zich beseft dat toewijzing van het verzoek van de vader een hechtingsbreuk betekent voor [minderjarige 1] met het huidige pleeggezin, zeker nu hij hier al bijna twee jaar verblijft. De rechtbank erkent dat [minderjarige 1] zich dankzij de inzet en betrokkenheid van de pleegouders positief heeft kunnen ontwikkelen. De overplaatsing naar de vader betekent dat [minderjarige 1] weggaat uit zijn vertrouwde omgeving en dat sprake zal zijn van een hechtingsbreuk met het huidige pleeggezin. [minderjarige 1] is echter nog zo jong, dat hij geacht kan worden voldoende flexibel te zijn om deze overgang te kunnen doorstaan. Het contact met het pleeggezin kan behouden blijven met een zorgregeling. Ook in verhouding tot zijn broer [minderjarige 2] zijn er geen nadelige gevolgen voor [minderjarige 1] te verwachten. Zij verblijven niet in hetzelfde gezin en gelet op de problematiek van [minderjarige 2] is het contact en de binding tussen beiden op dit moment minimaal.
Dit alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van [minderjarige 1] niet aan inwilliging van het verzoek van de vader in de weg staat. Daarmee wordt voldaan aan het criterium van artikel 1:253g BW. Nu sprake is van een gelijke geschiktheid van de vader als opvoeder van [minderjarige 1] ten opzichte van de pleegouders, wordt het in het belang van [minderjarige 1] geacht dat hij zal opgroeien bij zijn vader. [minderjarige 1] kent zijn vader nog niet goed, maar voor zijn identiteitsontwikkeling acht de rechtbank het eveneens van belang dat hij kan opgroeien met iemand met eenzelfde culturele achtergrond.
Bij dit alles merkt de rechtbank op dat zij kennis heeft genomen van het conceptrapport van PSY, nu dat door de vader in de procedure is overgelegd en daartegen geen bezwaar is gemaakt. De rechtbank kent niet alle gewicht aan dit onderzoek gelet op het feit dat het niet aan de kwaliteitsnormen van de Raad en JBwest voldoet, maar uit deze rapportage zijn de rechtbank geen zorgen gebleken over de persoonlijkheid van de vader en de interactie met [minderjarige 1] , die zich tegen inwilliging van het verzoek verzetten.
De rechtbank zal derhalve de vader met het gezag over [minderjarige 1] belasten.
Geen uitvoerbaar bij voorraadverklaring
De rechtbank wenst geen onomkeerbare beslissing te nemen in afwachting van een eventueel hoger beroep en zal daarom de beslissing om de vader met het gezag over [minderjarige 1] te belasten niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Ter zitting is namens de vader aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat [minderjarige 1] eerst nog bij het pleeggezin blijft. De rechtbank acht dit een goede zaak; het is van belang dat er een plan komt om [minderjarige 1] op zorgvuldige wijze bij de vader te plaatsen (een zogenoemd borgingsplan) en ziet hierin een taak voor de voorlopige voogd [GI] Het contact tussen de vader en [minderjarige 1] zal verder moeten worden opgebouwd. Oog zal er moeten zijn voor het oplossen van het gegeven dat de vader en [minderjarige 1] niet dezelfde taal spreken. Ook de thuissituatie van de vader in Duitsland moet nader in kaart worden gebracht. Zo nodig zal kinderopvang geregeld moeten worden. Dit alles opdat [minderjarige 1] op een veilige manier bij zijn vader kan gaan wonen.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BeslissingDe rechtbank:

*
belast [Y] geboren op [geboortedag 1] 1997 te [geboorteplaats 1] , Eritrea, met het ouderlijk gezag over de minderjarige:
- [minderjarige 1] [Y] geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats 2] ;
benoemt Stichting [GI] tot voogdes over de minderjarige:
- [minderjarige 2] [Y] geboren op [geboortedag 3] 2018 te [geboorteplaats 3] ;
verklaart deze beschikking
uitsluitend met betrekking tot de benoeming voogdij over [minderjarige 2]uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H. Dragtsma, kinderrechter, bijgestaan door
mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2022.