Uitspraak
Voogdij/ gezag (art.1:253g BW)
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,
[Y]
Stichting [GI] ,
en
de vader, voornoemd,
voornoemd.
Procedure
- de brief van de zijde van de vader van 18 mei 2022, met als bijlage (in conceptversie) het deskundigenrapport forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek betreffende de vader, verricht door PSY Business in opdracht van Jeugdbescherming [GI] , van [datum 1] 2022;
- het aanvullende rapport en advies van de Raad van 18 mei 2022, kenmerk
- de brief van 20 mei 2022 van de zijde van de voogdes, met als bijlage de beschouwing deskundigenrapport forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek van [datum 2] 2022 van gedragswetenschapper [naam 1]
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, [naam 2] ;
- de voogdes (namens [GI] : [naam 3] (voogdes) en [naam 4] (gedragswetenschapper);
- namens de Raad: [medewerker RvdK] en [medewerker RvdK] ;
- de pleegouders van [minderjarige 1] : [pleegouders minderjarige 1] en [pleegouders minderjarige 1]
- de gezinshuisouders van [minderjarige 2] : [gezinshuisouders van mj 2] en [gezinshuisouders van mj 2]
Beoordeling
primairgeadviseerd het verzoek van de vader om gezag over de kinderen toe te wijzen en een uitgebreid persoonlijkheidsonderzoek naar de vader te gelasten. Gelet op het verzoek van de Raad om de kinderen onder toezicht te stellen en voor de duur van zes maanden een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, werden de - naar hun aard tijdelijke - kinderbeschermingsmaatregelen slechts verzocht in afwachting van de resultaten van dit onderzoek met het doel de huidige plaatsing van de kinderen voor die beperkte periode te continueren en de overgang naar plaatsing bij de vader te bewerkstelligen. De Raad heeft bij dit advies geen voorbehoud gemaakt, zodat daaruit volgt dat zowel voor [minderjarige 2] als voor [minderjarige 1] op voorhand geen ernstige bezwaren aanwezig werden geacht tegen een plaatsing bij de vader na ommekomst van die zes maanden met behoud van de ondertoezichtstelling.
Subsidiairheeft de Raad verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de uitkomsten van het diagnostisch onderzoek.
af te wijzenen de Stichting [GI] te belasten met de voogdij over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] , onder intrekking van de eerder gedane verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen.
23 maanden verblijft. Bij [minderjarige 1] is deze specifieke opvoedbehoefte in mindere mate aanwezig, maar het gebrek aan sensitiviteit en responsiviteit bij de vader lijkt een dusdanig effect te hebben op [minderjarige 1] dat hij uit contact treedt. Vanuit verschillende instanties heeft de vader hier de afgelopen jaren/maanden tips en adviezen in gekregen die niet lijken te beklijven. De Raad overweegt concluderend dat een verhuizing van de vader naar de kinderen een nieuwe hechtingsbreuk betekent met alle gevolgen van dien, zoals een directe bedreiging in hun ontwikkeling. De Raad kan niet anders dan concluderen dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] het beste kunnen opgroeien in hun huidige (pleeg)gezinnen. Dit betekent dat de vader niet met het gezag moet worden belast, maar een voogd moet worden benoemd.
66 en 75. Over de interactie-observatie tussen de vader en [minderjarige 1] wordt door de gedragswetenschapper niets opgemerkt. De gedragswetenschapper merkt op dat – anders dan in het persoonlijkheidsonderzoek wordt aangenomen – er volgens haar wel degelijk contra-indicaties zijn voor plaatsing bij de vader. Zij ziet de taalbarrière als een risicofactor tussen de vader en de kinderen en stelt verder dat een mogelijk gebrekkige leerbaarheid van de vader, gebaseerd op zijn cognitief functioneren en het achterwege zijn van een hulpvraag, in de regel een aanzienlijke contra-indicatie is die niet over het hoofd gezien mag en kan worden. Verder moet rekening worden gehouden met wat een eventueel opnieuw veroorzaakte hechtingsbreuk zou doen met de ontwikkeling van deze mogelijk toch al getraumatiseerde kinderen. Overplaatsingen zijn in de regel schadelijk, zo stelt de gedragswetenschapper, waarbij bij kinderen met een kwetsbaarheid rondom trauma en hechting extra schadelijk. Ook de leeftijd van de kinderen wordt in het rapport van PSY niet gezien als contra-indicatie, hetgeen opmerkelijk is, aangezien kinderen onder 5 nog volledig afhankelijk zijn van hun opvoeder en extra kwetsbaar zijn.
Wat gezien wordt tijdens de omgang is dat vader niet tot nauwelijks bij zijn kinderen kan aansluiten. Vader stelt zich passief op en er is eigenlijk (ondanks de structurele omgang in kwartaal 3 en 4 van 2021 en kwartaal 1 van 2022) geen contactgroei te zien tussen vader en de kinderen. Nu was het bij [minderjarige 2] , gezien zijn problematiek, te verwachten maar bij [minderjarige 1] wordt zelfs een achteruitgang gezien. Vader lijkt in zijn eigen wereld te verkeren tijdens een bezoek en moet meerdere malen aangespoord worden door de jeugdbeschermer om iets te ondernemen met [minderjarige 1] . (…) Hierdoor krijgt [minderjarige 1] niet het idee dat hij kan bouwen op deze volwassene en kiest dus letterlijk zijn eigen pad. (…) De jeugdbeschermer vindt – hoe triest ook – dat dit iets zegt over de ouder-kindrelatie en de leerbaarheid van vader hierin.’Verdere informatie over [minderjarige 1] geeft het rapport niet, zodat de rechtbank begrijpt dat deze (nieuwe) zorgen voor de Raad reden zijn geweest om van standpunt te wijzigen.
BeslissingDe rechtbank:
uitsluitend met betrekking tot de benoeming voogdij over [minderjarige 2]uitvoerbaar bij voorraad;
mr. K. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2022.