In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Noord-Macedonische nationaliteit, heeft meerdere asielaanvragen ingediend in Nederland, waarvan de laatste op 28 december 2021. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het asielrelaas geen relevante motieven bevatte die in aanmerking kwamen voor bescherming onder het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. Eiser stelde dat hij in Nederland wilde verblijven om bij zijn kinderen te zijn, wat volgens hem onder artikel 8 van het EVRM valt, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet ambtshalve heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM, omdat de wet dit expliciet verbindt aan de eerste asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de veiligheid van Noord-Macedonië als land van herkomst. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.