ECLI:NL:RBDHA:2022:1625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL22.797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag zonder ambtshalve toetsing aan artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Noord-Macedonische nationaliteit, heeft meerdere asielaanvragen ingediend in Nederland, waarvan de laatste op 28 december 2021. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat het asielrelaas geen relevante motieven bevatte die in aanmerking kwamen voor bescherming onder het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het EVRM. Eiser stelde dat hij in Nederland wilde verblijven om bij zijn kinderen te zijn, wat volgens hem onder artikel 8 van het EVRM valt, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet ambtshalve heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM, omdat de wet dit expliciet verbindt aan de eerste asielaanvraag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de veiligheid van Noord-Macedonië als land van herkomst. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van 'family life' in de zin van artikel 8, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.797

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács).

ProcesverloopBij besluit van 17 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.798, op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] en de Noord-Macedonische nationaliteit te bezitten.
2. Eiser heeft drie keer eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland, te weten op 7 oktober 2010, 10 april 2013 en 8 februari 2017. Op 28 december 2021 heeft eiser wederom een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft aan deze asielaanvraag, kort weergegeven, ten grondslag gelegd dat zijn kinderen in Nederland verblijven en hij omgang met
zijn kinderen wenst.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw. [1] Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser geen motieven die raakvlakken hebben met het Vluchtelingenverdrag [2] dan wel artikel 3 van het EVRM. [3] Verweerder toetst op grond van artikel 3.6a van het Vb [4] enkel bij een eerste asielaanvraag ambtshalve of een verblijfsvergunning op reguliere gronden kan worden verleend. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling [5] van 15 januari 2021. [6]
5. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte enkel heeft opgevat als een asielaanvraag en de reguliere toelatingsgronden buiten beschouwing heeft gelaten. Dit had niet gemogen, aangezien het duidelijk is dat eiser toelating tot Nederland nastreeft om zich bij zijn kinderen te voegen. Er is sprake van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dat Noord-Macedonië een veilig land van herkomst is, betekent niet dat de aanvraag afgewezen had mogen worden bij gebrek aan asielmotieven. Verweerder had de aanvraag ook aan artikel 8 van het EVRM moeten toetsen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat Noord-Macedonië in het algemeen en voor eiser in het bijzonder als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.
7. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht niet ambtshalve getoetst aan artikel 8 van het EVRM. Verweerder wijst daarbij terecht op de uitspraak van 15 januari 2021, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat artikel 3.6a, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb de ambtshalve toets van artikel 8 van het EVRM uitdrukkelijk verbindt aan de eerste aanvraag.
8. De vraag of er sprake is van “family life” als bedoeld in artikel 8 van het EVRM behoeft daarom geen bespreking. Als eiser meent rechten te kunnen ontlenen aan laatstgenoemd artikel kan hij een daartoe strekkende reguliere aanvraag indienen.
9. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr.J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (1951).
3.Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.