ECLI:NL:RBDHA:2022:1624
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen gebiedsverbod opgelegd aan minderjarige
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een minderjarige verzoeker, die een gebiedsverbod was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Westland. Het gebiedsverbod, dat op 7 december 2021 was ingesteld, had een looptijd van drie maanden en was bedoeld om de openbare orde te handhaven. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om het gebiedsverbod te schorsen, omdat hij meende dat het zijn sociale contacten ernstig belemmerde en hij psychisch leed ondervond door de opgelegde beperkingen.
Tijdens de zitting, die via een beeldverbinding plaatsvond, was verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft de argumenten van beide partijen gehoord en na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker had te lang gewacht met het indienen van zijn verzoek, waardoor de rechter twijfels had over de urgentie van de situatie. Bovendien concludeerde de voorzieningenrechter dat het gebiedsverbod niet evident onrechtmatig was, aangezien verzoeker voldoende gelegenheid had om naar school te gaan en sociale contacten te onderhouden binnen de grenzen van het verbod.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.