ECLI:NL:RBDHA:2022:1619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL22.1987
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage – van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en uitzetting van vreemdeling met Armeense nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling van Armeense nationaliteit. De eiser, geboren op een onbekende datum en met een alias, was in vreemdelingenbewaring gesteld op 7 februari 2022 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring opgelegd, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn uitzetting zou beletten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring, zowel zwaar als licht, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

De eiser voerde aan dat er een vlucht gepland stond en dat hij niet Armeens was, maar deze stelling werd door de rechtbank niet aannemelijk geacht. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde in de uitzettingsprocedure, ondanks dat er vertraging was opgetreden door medische omstandigheden en een verouderd T&O-akkoord. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris tijd moest worden gegund om een nieuwe vlucht te regelen die voldeed aan de reisvoorwaarden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J. Boerlage – van den Bosch, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.1987

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van onbekende nationaliteit,
alias:
[naam alias],
geboren op [geboortedatum] ,
van Armeense nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser is gehoord door middel van telehoren vanuit het detentiecentrum te Rotterdam. Op de rechtbank is een tolk verschenen. Op de rechtbank is een tolk verschenen. Eiser sprak voldoende Nederlands om de zitting zonder tolk te volgen. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
(lichte gronden)
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
2. Eiser voert aan dat er volgende week een vlucht staat gepland. Op 16 november 2021 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. Daaruit volgt dat eiser is gepresenteerd en dat toen is gevraagd om een laissez-passer (lp) af te geven. Eiser heeft aangegeven niet die persoon te zijn. Er is derhalve gevraagd om eiser opnieuw te presenteren. De gemachtigde van eiser vraagt zich af of eiser opnieuw is gepresenteerd. Verder stelt eiser dat verweerder heeft verzuimd om medische ondersteuning mee te sturen met de geplande vlucht, terwijl dit reisvoorwaarden zijn die volgen uit het BMA-advies. Eiser zit inmiddels al twee weken in vreemdelingenbewaring. Eiser meent dat verweerder gelet op het voorgaande niet voldoende voortvarend handelt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de maatregel op goede gronden is opgelegd. Eiser heeft de gronden niet betwist. Verweerder stelt dat er zicht op uitzetting bestaat binnen een redelijke termijn. De vlucht die stond gepland voor 22 februari 2022 is geannuleerd in verband met het feit dat sprake is van een medische overdracht. Verweerder heeft de regievoerder gesproken en zal zo spoedig mogelijk een nieuwe vlucht boeken gelet op eisers medische omstandigheden (overdracht aan een psychiater). Verder ligt er een verouderd T&O-akkoord, dit akkoord moet worden vernieuwd. Verweerder verwacht dat dit geen vertraging zal vormen. Verweerder meent dat geen sprake is van onvoldoende voortvarend handelen, nu de vluchtaanvraag wordt hersteld. Verder stelt verweerder dat inderdaad uit het vertrekgesprek van 16 november 2021 volgt dat de regievoerder heeft toegezegd dat eiser opnieuw zal worden gepresenteerd. Echter komt eiser niet met een aanknopingspunt dat moet worden getwijfeld aan zijn Armeense nationaliteit. Verweerder heeft inmiddels van de Directie Internationale Aangelegenheden (DIA) begrepen dat eiser niet opnieuw wordt gepresenteerd.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig. De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Ook zijn de gronden die verweerder aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd niet betwist. De zware en lichte gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank, in samenhang bezien, reeds voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er geen reden is om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen.
4.1.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder – ondanks dat hij een onjuiste voorstelling van bepaalde zaken had – niet onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. Eiser is op 7 februari 2022 in vreemdelingenbewaring gesteld. Op 8 februari 2022 heeft de regievoerder getracht een vertrekgesprek te voeren met eiser, echter wilde eiser niet spreken met de DT&V. Vervolgens heeft verweerder op 8 februari 2022 een vluchtaanvraag gedaan. Eiser zou op 22 februari 2022 worden uitgezet naar Armenië. De rechtbank stelt vast dat verweerder, zoals volgt uit de brief van 16 februari 2022, echter op 16 februari 2022, één week na de vluchtaanvraag, erachter kwam dat eiser enkel kan worden uitgezet indien aan de gestelde reisvoorwaarden van het BMA is voldaan. Dat hierdoor en door het verouderde T&O akkoord vertraging is opgelopen is spijtig maar in dit geval onvoldoende om te spreken van onvoldoende voortvarend handelen aan de kant van verweerder. Immers, toen verweerder ontdekte dat eiser alleen met bepaalde reisvoorwaarden kon worden uitgezet, heeft verweerder getracht om deze reisvoorwaarden te realiseren voor de vlucht van 22 februari 2022. Dit is uiteindelijk niet gelukt. De rechtbank overweegt dat verweerder wat tijd moet worden gegund om een nieuwe vlucht te regelen die voldoet aan de reisvoorwaarden van het BMA en om een T&O-akkoord te verkrijgen.
4.2.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat uit het vertrekgesprek van 16 november 2021 volgt dat de regievoerder gaat onderzoeken of eiser nog een keer naar de taskforce Armenië gaat. Uit het betoog van verweerder maakt de rechtbank op dat dit niet gaat gebeuren omdat de DIA hier geen aanleiding toe ziet. Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij niet Armeens is en dat de Armeense autoriteiten niet naar waarheid hebben verklaard over zijn identiteit en nationaliteit. Eiser stelt dat hij is geboren in de Sovjet Unie, in het gedeelte dat nu Azerbeidzjan heet. Hij stelt een geboorteakte te hebben. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank met deze stellingen niet aannemelijk gemaakt dat getwijfeld moet worden aan de uitkomst van de presentatie bij de Armeense autoriteiten. In die zin ontbreekt het zicht op uitzicht naar Armenië niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage – van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na de bekendmaking.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.