ECLI:NL:RBDHA:2022:1617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL21.18268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J. Visschers, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de asielaanvraag had afgewezen als kennelijk ongegrond. Echter, op 25 januari 2022 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in, waarop de verzoeker zijn beroep introk en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft de verzoeker in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelde op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb een bestuursorgaan in de proceskosten kan worden veroordeeld indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank stelde vast dat de staatssecretaris de intrekking van het besluit had gebaseerd op nieuwe informatie die door de verzoeker in beroep was ingebracht.

De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, omdat de staatssecretaris niet op basis van de eerder genomen beslissing had gehandeld, maar op basis van nieuwe feiten. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris dat de proceskosten niet vergoed dienden te worden, omdat de uitkomst van de nieuwe beoordeling van de aanvraag nog ongewis was. Het verzoek om proceskostenveroordeling werd daarom afgewezen, en de rechtbank maakte deze uitspraak openbaar via geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18268

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], verzoeker

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoeker in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 25 januari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder op 26 januari 2020 in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verzoeker heeft daarop desgevraagd op 2 februari 2022 gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Awb [1] zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2012 [2] , volgt dat van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb sprake is als het bestuursorgaan binnen de grenzen van het geding een in het bestreden besluit ingenomen standpunt herziet en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog neemt op gronden die erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Een intrekking of wijziging van het besluit vanwege nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie, is geen tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb en vormt daarom geen grond voor een kostenveroordeling.
4. Verweerder stelt dat tot intrekking van het bestreden besluit is overgegaan op grond van door verzoeker eerst in beroep overgelegde informatie. Daarom is hij niet bereid de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
5. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. Verzoeker heeft in beroep nieuwe informatie ingebracht. Verweerder heeft met die informatie bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening kunnen houden. Verweerder heeft uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming het bestreden besluit ingetrokken. De uitkomst van de nieuwe beoordeling van de aanvraag is nog ongewis. Er is daarom geen sprake van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb.
6. Het beroep van verzoeker op de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018 [3] slaagt niet. Uit deze uitspraak volgt dat voor het antwoord op de vraag of tot een veroordeling van het bestuursorgaan in de proceskosten moet worden overgegaan, als regel bepalend is het al dan niet slagen van het ingestelde rechtsmiddel., Niet is vast komen te staan dat verweerder op grond van de door verzoeker nieuw ingebrachte informatie de asielaanvraag van verzoeker (alsnog) zal inwilligen.
7. Het verzoek om proceskostenveroordeling is daarom kennelijk ongegrond.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht (Awb)