ECLI:NL:RBDHA:2022:1612

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
2 maart 2022
Zaaknummer
NL22.876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libanese eiseres en de beoordeling van afhankelijkheid van haar zoon in Nederland

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een Libanese vrouw die in Nederland verblijft en een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De rechtbank Den Haag heeft op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de aanvraag van eiseres door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had in het bestreden besluit overwogen dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar in Nederland wonende zoon. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering (BMA) advies had moeten afwachten voordat hij de 8 EVRM-beoordeling uitvoerde. De rechtbank wijst erop dat eiseres in Nederland medicijnen krijgt en dat er een groot tekort aan medicijnen is in Libanon, wat relevant kan zijn voor de beoordeling van haar afhankelijkheid van haar zoon. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen na de uitkomst van het BMA-onderzoek. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.518,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.876

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. B.D. Lit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

ProcesverloopBij besluit van 13 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Bij datzelfde besluit is eiseres op grond van artikel 64 van de Vwvoorlopig uitstel van vertrek verleend.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft de Libanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1949. De zoon van eiseres, [zoon] , woont sinds enkele jaren in Nederland op grond van een verblijfsvergunning asiel. Eiseres is op 12 april 2021 via Schiphol Nederland ingereisd met een geldig Schengenvisum. Eiseres had eerder een visum aangevraagd, maar die is toen afgewezen. Eiseres heeft op 15 april 2021 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is bij het bestreden besluit afgewezen als ongegrond. Verweerder heeft eiseres bij datzelfde besluit voorlopig uitstel van vertrek verleend voor een periode van maximaal zes maanden (13 januari 2022 tot 13 juli 2022), in afwachting van de beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw. Voor die beoordeling heeft verweerder het Bureau Medische Advisering (BMA) ingeschakeld om nader onderzoek te doen en een medisch advies op te stellen. De artikel 64-procedure loopt nog.

De asielaanvraag

2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat haar echtgenoot, tevens vader van haar zoon, op [datum] in Libanon is overleden. Zij woont sindsdien alleen in Libanon. Zij kampt met medische klachten: zij is een hartpatiënt, krijgt soms geen zuurstof en heeft klachten aan haar maag en rug. Zij stelt dat zij in Libanon geen medicijnen en medische behandeling krijgt en stelt voor de zorg afhankelijk te zijn van haar zoon. Verder heeft eiseres aangegeven dat de algemene situatie in Libanon onveilig is en deze sinds de explosie van 4 augustus 2020 is verslechterd. Bij terugkeer vreest zij dat zij zal overlijden vanwege haar medische situatie.
2.1
Verweerder heeft beide elementen (identiteit, nationaliteit en herkomst en de algehele situatie in Libanon) geloofwaardig geacht, maar geconcludeerd dat deze elementen niet te herleiden zijn tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag [2] en alleen zien op de algehele situatie in Libanon. Eiseres heeft daarnaast met de informatie over de algemene situatie in Libanon niet aannemelijk gemaakt dat zij een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 EVRM [3] loopt. De medische omstandigheden en de gestelde afhankelijkheid van haar zoon heeft verweerder aangemerkt als niet-relevante elementen.
2.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de beroepsgronden niet ingaat op de afwijzing van haar asielaanvraag. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat het beroep vooral ziet op de 8 EVRM-beoordeling in het bestreden besluit en dat hij daarom, ten aanzien van de asielbeoordeling, in zijn beroepschrift heeft verwezen naar alles wat eerder is ingebracht, met name naar de zienswijze. De rechtbank stelt verder vast dat de gemachtigde van eiseres ter zitting ten aanzien van de beoordeling van de asielaanvraag geen nader of ander standpunt heeft ingenomen dan hij in de zienswijze heeft gedaan. Nu verweerder op die standpunten in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom die motivering niet juist is, gaat de rechtbank hieraan voorbij. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
Artikel 8 EVRM
3. Met betrekking tot de ambtshalve beoordeling in het kader van artikel 8 EVRM heeft verweerder overwogen dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon. Hoewel eiseres en haar zoon samenwonen en er sprake is van enige financiële afhankelijkheid, wonen eiseres en haar zoon pas heel kort samen. Eiseres krijgt in Nederland medicijnen en is in Nederland onder medische behandeling, maar daarmee heeft zij niet aangetoond dat zij vanwege haar gezondheid meer dan gebruikelijk afhankelijk is van haar zoon. Verweerder overweegt dat de medische stukken die eiseres heeft overgelegd uit 2018 en 2019 zijn en daarom gedateerd zijn en geen actueel beeld geven van haar gezondheidssituatie. Eiseres heeft zelf verklaard dat zij geen pijn heeft en probeert voor zichzelf te zorgen. Uit het bezwaarschrift in de eerdere visumprocedure blijkt bovendien dat er een huishoudelijke hulp bij eiseres inwoonde die op dat moment een contract had tot eind september 2021. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat er geen advies hoeft te worden gevraagd aan het BMA. Een BMA-advies ziet alleen op de vraag of eiseres zou kunnen reizen, of er een medische noodsituatie ontstaat als zij terugkeert naar Libanon en of de voor haar benodigde hulp in Libanon aanwezig is. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het BMA in de artikel 64-procedure mogelijk geen antwoord zal geven op vragen over aanwezigheid van medische behandelmogelijkheden in Libanon als er geen medische noodsituatie wordt aangenomen.
4. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder ten onrechte in het kader van de 8 EVRM-beoordeling heeft geweigerd om het BMA om advies te vragen. Anders dan verweerder stelt, kan een dergelijk advies in het kader van de 8 EVRM-beoordeling en de beoordeling van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheid wel degelijk relevant zijn. Eiseres wijst hierbij op de Werkinstructie (WI) 2020/16. Eiseres heeft, zoals WI 2020/16 vereist, een begin van bewijs geleverd dat de voor haar benodigde medicatie niet voorhanden is in Libanon. Zij wijst op verschillende bronnen die verslag doen van de grote medicijntekorten in Libanon. Eiseres heeft onderbouwd dat zij bijzonder hulpbehoevend is en dat zij in Libanon niet beschikt over een sociaal vangnet. De enige die haar kan verzorgen is haar zoon. Dat verweerder gewicht hecht aan de aangevoerde medische omstandigheden van eiseres in het licht van de aangevoerde landeninformatie blijkt ook uit het feit dat er in het kader van artikel 64 Vw een BMA-advies is gevraagd. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat de uitkomst van dat BMA-advies moet worden afgewacht, nu de uitkomst relevant kan zijn voor de beoordeling in het kader van artikel 8 EVRM.
4.1
Uit de WI 2020/16
Richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRMvolgt dat bij de beoordeling van de binding met Nederland, medische omstandigheden een rol kunnen spelen. Verweerder kan in voorkomende gevallen ook het BMA inschakelen [4] :
“Soms voert de vreemdeling aan dat het familie- of gezinsleven niet buiten Nederland kan worden uitgeoefend, omdat een van zijn gezinsleden afhankelijk is van medische zorg in Nederland. Betrek deze omstandigheden bij de vraag of het mogelijk is het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen.
(…)
In voorkomende gevallen kan door tussenkomst van de medische landendesk van BMA en het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal ten aanzien van een aantal landen en ten aanzien van een aantal ziektes in algemene zin worden aangeven of er behandelmogelijkheden bestaan in het land van herkomst.
Informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst kan in het kader van artikel 8 EVRM worden opgevraagd als:
- de vreemdeling een begin van bewijs overlegt waaruit blijkt dat de noodzakelijke medische behandeling niet aanwezig is in het land van herkomst (hierbij kan worden gedacht aan een rapportage van een openbare bron met betrekking tot de behandelmogelijkheden voor een bepaalde ziekte, of aan concrete informatie afkomstig van bijvoorbeeld een ziekenhuis); en
- de vraag met betrekking tot de behandelmogelijkheden essentieel is voor de afhandeling van de zaak.
Voor zover de vreemdeling stelt dat het familie- of gezinslid met de medische of psychische aandoening van hem afhankelijk is, kunnen de volgende elementen worden betrokken:
1. de vraag of anderen de benodigde zorg van betrokkene kunnen overnemen
2. de vraag of betrokkene de benodigde zorg ook in het land van herkomst kan bieden.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat uit deze WI volgt dat, anders dan verweerder stelt, verweerder in voorkomende gevallen het BMA kan inschakelen om onderzoek te doen naar behandelmogelijkheden in het land van herkomst. Daarvoor zijn een aantal voorwaarden omschreven in deze WI. Weliswaar kan verweerder worden gevolgd in de stelling dat eiseres niet (volledig) voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden, maar dit laat onverlet dat verweerder in dit geval het BMA al heeft benaderd om onderzoek te doen naar de medische situatie van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat het dan ook in de rede ligt om in dit specifieke geval het BMA-advies in de artikel 64-procedure af te wachten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit erkent dat eiseres in Nederland medicijnen krijgt en ook uit de door haar aangehaalde algemene bronnen blijkt dat er een groot tekort aan medicijnen is in Libanon. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de uitkomst van het BMA-advies relevant is voor de 8 EVRM-beoordeling in het bestreden besluit. Zo kunnen de vragen en antwoorden van het BMA-advies in het kader van artikel 64 Vw raakvlakken hebben met de vragen die in de WI staan, nu het BMA-advies ook zal ingaan op de medische situatie van eiseres en (indien daaraan wordt toegekomen) de behandelmogelijkheden in Libanon. Het BMA-advies kan een ander licht werpen op de feiten en omstandigheden die eiseres in het kader van de afhankelijkheid van haar zoon heeft aangevoerd. De uitslag van het BMA-advies kan dan ook relevant zijn voor de vraag in hoeverre eiseres vanwege haar gezondheidssituatie afhankelijk is van haar zoon. Deze omstandigheden en het feit dat dat verweerder bij een 8 EVRM-beoordeling alle relevante feiten en omstandigheden in de afweging dient te betrekken, maken dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Het bestreden besluit is onzorgvuldig tot stand is gekomen door het BMA-advies in de artikel 64-procedure niet af te wachten en te betrekken bij de 8 EVRM-beoordeling.
Conclusie
5. Het voorgaande maakt dat het besluit onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd is. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb [5] . De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient de uitkomst van het BMA-onderzoek te betrekken in een nieuwe artikel 8 EVRM-beoordeling en de beantwoording van de vraag of er tussen eiseres en haar zoon sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken vanaf het moment dat de uitkomst van het BMA-onderzoek bekend is.
5.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken vanaf het moment dat de uitkomst van het BMA-onderzoek bekend is een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.Paragraaf 7.7 pagina 25.
5.Algemene wet bestuursrecht.