ECLI:NL:RBDHA:2022:16103

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
8924149 RL EXPL 20-23287
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor graafschade door onvoldoende zorgvuldigheid in graafproces

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Westland Infra Netbeheer B.V. (WIN) en Volker Wessels Telecom B.V. (VWT) over aansprakelijkheid voor schade aan een laagspanningskabel. WIN vorderde een schadevergoeding van VWT, omdat zij meende dat VWT onvoldoende maatregelen had genomen om graafschade te voorkomen tijdens de aanleg van een HDPE-buis in 2014. De kantonrechter heeft vastgesteld dat VWT in strijd heeft gehandeld met de Richtlijn Zorgvuldig Graafproces en de Wet informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION). VWT had de laagspanningskabel moeten lokaliseren en had contact moeten opnemen met WIN bij twijfel over de ligging van de kabels. De rechter oordeelde dat VWT onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die WIN heeft geleden, die is vastgesteld op € 4.798,04. Daarnaast werd VWT veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van grondroerders en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met graafwerkzaamheden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CdW/c
Zaak-/rolnr.: 8924149 RL EXPL 20-23287
16 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Westland Infra Netbeheer B.V.,gevestigd te Poeldijk,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.J. van Velsen,
tegen
de besloten vennootschap Volker Wessels Telecom B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. A.M. Klunne.
Partijen worden hierna aangeduid als “WIN” en “VWT”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 26 oktober 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van WIN;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van VWT;
  • de akte overlegging producties aan de zijde van WIN;
  • de akte na comparitie van partijen aan de zijde van VWT, met productie;
  • de akte uitlating productie aan de zijde van WIN.
1.2.
Op 8 september 2021 heeft ten overstaan van een andere kantonrechter dan de kantonrechter die dit vonnis wijst, een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij zijn verschenen: [naam 1] namens WIN, bijgestaan door mr. F.I.S.A.L. van Velsen, en [naam 2] namens VWT, bijgestaan door mr. A.M. Klunne. Daarbij hebben beide gemachtigden spreekaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.3.
De kantonrechter die de mondelinge behandeling heeft geleid, is wegens organisatorische redenen niet in staat om vonnis te wijzen. De zaak is vervolgens aan een andere kantonrechter toegedeeld. Dit is aan partijen bericht en daarbij is partijen gevraagd of zij behoefde hadden aan een nieuwe mondelinge behandeling. Partijen hebben aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. De uitspraak van dit vonnis is bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
WIN is netbeheerder in de zin van de Gaswet en de Elektriciteitswet 1998.
2.2.
In 2014 is door een van de werkmaatschappijen van VWT een HDPE-buis aangelegd op de locatie [adres] te [plaats] . Voorafgaand aan deze werkzaamheden heeft VWT een KLIC-melding met nummer 14G069686 gedaan.
2.3.
Op 21 januari 2020 heeft WIN geconstateerd dat er schade is toegebracht aan een laagspanningskabel ter hoogte van het adres [adres] te [plaats] .
2.4.
De schadelocatie zag er als volgt uit:
De beschadigde laagspanningskabel betreft de grijze kabel aan de linkerkant.
2.5.
Bij brief van 3 maart 2020 heeft RenB Infraschade namens WIN VWT aansprakelijk gesteld voor de schade aan de laagspanningskabel.
2.6.
Bij brief van 22 juli 2020 heeft RenB Infraschade namens WIN een schadeopstelling verzonden aan VWT. In de schadeopstelling is, voor zover relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
omschrijving(…)bedrag
eigen personeel(…)
€ 1.181,50
materialen(…)
€ 238,89
kosten derden(…)€ 862,65
diversen(…)
€ 440,00
vaste postenstoringsorganisatie: consignatie € 700,00
storingsorganisatie: inkoop & logistiek € 700,00storingsafhandeling-gebonden kosten € 675,00
directe schade € 4.798,04
vaststelling aansprakelijkheid en schade € 600,00
totaal € 5.398,04
(…)”
Gelijktijdig heeft RenB Infraschade namens WIN aan VWT verzocht om het bedrag van
€ 5.398,04 binnen 30 dagen aan WIN te betalen. Dit bedrag heeft VWT niet betaald.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
WIN vordert veroordeling van VWT, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WIN te betalen een bedrag van € 5.465,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.798,04 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van VWT in de kosten van deze procedure.
3.2.
WIN legt aan deze vordering het volgende ten grondslag. VWT heeft onrechtmatig gehandeld, door bij en voorafgaand aan haar werkzaamheden onvoldoende maatregelen te treffen om schade aan eigendommen van derden te voorkomen. VWT dient om die reden de schade te vergoeden die WIN als gevolg van de beschadiging aan de laagspanningskabel heeft geleden. Deze schade bedraagt € 4.798,04 aan herstelkosten. Daarnaast vordert WIN
€ 600,00 aan kosten voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal en een bedrag van € 67,12 aan wettelijke rente over het schadebedrag.
3.3.
VWT heeft gemotiveerd verweer gevoerd en stelt – samengevat en voor zover relevant – het volgende. VWT is een holding en verricht zelf geen graafwerkzaamheden. De graafwerkzaamheden worden door enkele van haar werkmaatschappijen in opdracht van derde partijen uitgevoerd. Zij heeft zelf geen graafwerkzaamheden verricht, ook niet in 2014, zodat zij de schade aan de kabel van WIN niet heeft en niet kan hebben veroorzaakt. WIN is daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen. De schade is en kan niet zijn ontstaan door de aanleg van de HDPE-buis. Deze is aangelegd door middel van een boring/persing. De buis onder de grond kan alleen ‘rechtdoor’ gaan; die maakt geen bocht en gaat ook niet van links naar rechts of van rechts naar links. Tijdens de boring kan de laagspanningskabel niet zijn geraakt, omdat deze op een te grote afstand van de HDPE-buis ligt. Als deze al geraakt zou zijn tijdens de boring, dan had men dat bemerkt. Dan zou de boring zijn vastgelopen en dat is niet het geval geweest. De schade kan ook niet met een schep zijn veroorzaakt, nu het schadebeeld daar niet mee correspondeert. WIN stelt dat VWT contact met haar had moeten opnemen, maar op grond waarvan dat zou hebben gemoeten, heeft WIN niet onderbouwd. Een dergelijk voorschrift bestaat in ieder geval niet. VWT heeft voorafgaand aan de werkzaamheden een KLIC-melding gedaan, de laagspanningskabel gelokaliseerd en mede aan de hand daarvan het tracé van de boring/persing bepaald. Volgens WIN zou de schade zijn veroorzaakt met een schep. In het geval dat er wordt gewerkt met een schep, zijn de WIBON en de Richtlijn niet van toepassing. Deze zijn alleen van toepassing voor zover het gaat om mechanische werkzaamheden in de ondergrond. In de periode van 2011 tot en met 2019 zijn er door derden op de schadelocatie ook werkzaamheden verricht. Tot slot is de omkeringsregel niet van toepassing.

4.Beoordeling

Niet-ontvankelijkheid
4.1.
De kantonrechter zal eerst het verweer van VWT behandelen dat WIN
niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Dit verweer slaagt niet. Vast staat dat VWT in 2014 op de schadelocatie – en zelfs, zo is ter zitting onweersproken gesteld, op de gehele [adres] te [plaats] – een HDPE-buis heeft aangelegd (zie 2.4). De graafwerkzaamheden zijn uitgevoerd door een van haar werkmaatschappijen (waarvan zij 100% aandeelhouder is). Voorafgaand aan deze werkzaamheden heeft VWT een KLIC-melding met nummer 14G069686 gedaan. Bij gebreke van verdere stellingen op dit punt moet worden aangenomen dat VWT zich verantwoordelijk heeft geacht voor het doen van een KLIC-melding voor dit project, en vervolgens voor het lezen van en het verbinden van consequenties aan de KLIC-tekening. Gelet hierop, en het feit dat WIN VWT heeft gedagvaard in haar hoedanigheid van grondroerder, kan WIN in haar vorderingen worden ontvangen.
De door VWT gestelde eiswijziging
4.2.
Ter zitting heeft WIN – in reactie op het verweer van VWT bij conclusie van antwoord dat de blauwe KPN-kabel (de blauwe kabel aan de linkerkant op de in 2.4 weergegeven foto) in 2005 is aangelegd en dat de aanleg daarvan de schade aan de laagspanningskabel niet kan hebben veroorzaakt – toegelicht dat de schade is ontstaan bij het aanleggen van een HDPE-buis (de middelste blauwe kabel op de in 2.4 weergegeven foto). VWT heeft dit opgevat als een eiswijziging en zich op het standpunt gesteld dat deze gewijzigde eis en alle daaromtrent ter zitting gevoerde verweren en argumenten buiten beschouwing moeten worden gelaten.
4.3.
De kantonrechter zal het verzoek van VWT niet honoreren. In de dagvaarding heeft WIN immers al aangevoerd dat de schade is ontstaan bij het aanleggen van een HDPE-buis. Dit standpunt heeft WIN ter zitting nader geconcretiseerd. Anders dan VWT meent, heeft WIN haar vordering dus niet gebaseerd op een andere schadetoedracht. Voorts is van enig procedureel nadeel aan de zijde van VWT thans geen sprake, nu zij in de gelegenheid is
gesteld om schriftelijk op de toelichting van VWT te reageren.
Relevante regels en richtlijnen
4.4.
Voorop wordt gesteld dat bij graafwerkzaamheden het gevaar bestaat dat schade ontstaat aan in de grond gelegen kabels en leidingen. Daardoor kan soms aanzienlijke gevolgschade ontstaan. Zorgplichten om deze schade te voorkomen rusten volgens vaste rechtspraak op degene onder wiens verantwoordelijkheid of leiding graafwerkzaamheden worden verricht – de grondroerder – en op de netbeheerder.
4.5.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of VWT onrechtmatig heeft gehandeld zijn in de eerste plaats de verplichtingen, zoals die zijn neergelegd in de ten tijde van de werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de HDPE-buis van toepassing zijnde Wet informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (hierna: “de WION”, en sinds 31 maart 2018 de Wet informatie-uitwisseling Bovengrondse en Ondergrondse Netten en Netwerken, ofwel “WIBON”).
4.6.
Blijkens het bepaalde in artikel 1 van de WION wordt onder graafwerkzaamheden verstaan het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond. Voorts bepaalt artikel 2 lid 2 van de WION dat de grondroerder de graafwerkzaamheden op zorgvuldige wijze dient te verrichten. Daartoe dient hij op grond van het derde lid van dit artikel ten minste ervoor te zorgen dat a) vóór aanvang van de werkzaamheden een graafmelding is gedaan, b) onderzoek is verricht naar de precieze ligging van onderdelen van netten op de graaflocatie en c) op de graaflocatie de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie aanwezig is.
4.7.
Op initiatief van het Kabels en Leidingen overleg, waarin diverse bij graafwerkzaamheden en netwerken betrokken partijen zijn vertegenwoordigd, is in 2008 de Richtlijn Zorgvuldig Graafproces (CROW 250, thans CROW 500, hierna: “de Richtlijn:”) tot stand gekomen. Daarin wordt beschreven hoe het graafproces zorgvuldig kan worden uitgevoerd, zodat de kans op schade aan kabels en leidingen tot een minimum wordt beperkt.
4.8.
Uit de Richtlijn volgt – kort samenvat – dat de grondroerder de precieze ligging van de kabels en leidingen in het gebied van de werkzaamheden moet vaststellen en dat zij proefsleuven moet graven als zich volgens de KLIC-tekening binnen 1,50 meter aan weerszijden van het graafprofiel kabels of leidingen zouden bevinden. Ook is in de Richtlijn opgenomen dat de grondroerder, indien hij twijfelt over de ligging van kabels en leidingen, dringend wordt aangeraden de hulp van de netbeheerder in te roepen.
4.9.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 mei 2018 (ECLI:N:HR:2018:772, rov. 3.7.2) bepaald dat aan de Richtlijn een groot gewicht toekomt aangezien deze is vastgesteld door een breed samengesteld, technisch geschoold gezelschap waarin zowel opdrachtgevers, (grotere) grondroerders als beheerders vertegenwoordigd waren en deze aldus de weerslag vormt van de binnen de beroepsgroep geldende opvattingen omtrent zorgvuldig handelen. De rechter moet bij de invulling van de zorgplicht in beginsel dan ook bij de Richtlijn aansluiten en kan daarvan alleen afwijken indien hij motiveert welke concrete omstandigheden die afwijking rechtvaardigen.
4.10.
De kantonrechter stelt vast dat de WION en de Richtlijn van toepassing zijn. Vast staat dat een werkmaatschappij van VWT in 2014 op de schadelocatie een HDPE-buis heeft aangelegd, door middel van boring/persing en dat VWT voorafgaand aan deze werkzaamheden een KLIC-melding heeft gedaan. De aanleg van een HDPE-buis door middel van boring/persing kan worden beschouwd als het mechanisch verrichten van werkzaamheden in de ondergrond, die bovendien kabel- of leidingschade tot gevolg kan hebben. De graafwerkzaamheden vallen aldus onder het toepassingsbereik van de WION en de Richtlijn. Dit geldt ook in het geval dat de werkzaamheden gefaseerd (bijvoorbeeld eerst met een schep graven, alvorens te boren/persen) plaatsvinden.
4.11.
Nu partijen geen feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit blijkt dat in het onderhavige geval van de Richtlijn mag worden afgeweken, wordt de rechtsverhouding tussen WIN en VWT beheerst door de verplichtingen die voortvloeien uit de Richtlijn.
Aansprakelijkheid
4.12.
WIN stelt dat VWT onrechtmatig heeft gehandeld door onvoldoende maatregelen te nemen om schade te voorkomen. WIN verwijt VWT dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat VWT geen onderzoek heeft verricht naar de ligging van kabels en leidingen in het werkgebied en doordat VWT de laagspanningskabel niet heeft gelokaliseerd, terwijl zij daartoe op grond van de Richtlijn wel was verplicht. WIN verwijt VWT ook dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden geen contact met WIN heeft opgenomen.
4.13.
VWT heeft als verweer aangevoerd dat de schade niet kan zijn ontstaan door de aanleg van de HDPE-buis. Ook heeft VWT zich op het standpunt gesteld dat zij zorgvuldig heeft gehandeld. Voorafgaand aan de werkzaamheden heeft VWT een KLIC-melding gedaan, de laagspanningskabel gelokaliseerd en aan de hand daarvan het tracé van de boring/persing bepaald. Er bestaat ook geen reden om VWT te belasten met het bewijs dat de schade niet door haar is veroorzaakt; de omkeringsregeling is immers niet van toepassing, aldus VWT.
4.14.
Op basis van de overgelegde stukken kan worden vastgesteld dat de laagspanningskabel zich in het graafgebied bevindt (zie 2.4). Op VWT, die aangemerkt kan worden als grondroerder in de zin van de WION, lag daarom de verplichting om deze kabel voorafgaand aan de graafwerkzaamheden te lokaliseren en wel zodanig dat de precieze ligging daarvan wordt vastgesteld, bijvoorbeeld door het graven van proefsleuven. WIN heeft betwist dat VWT de laagspanningskabel heeft gelokaliseerd. Nu VWT slechts heeft gesteld dat zij deze kabel heeft gelokaliseerd, zonder feiten en stukken aan te voeren waaruit blijkt dat zij dit heeft gedaan, is niet vast komen te staan dat VWT de laagspanningskabel heeft gelokaliseerd. Gelet hierop, heeft zij in strijd gehandeld met de uit de Richtlijn voortvloeiende verplichting om dat wel te doen. Bovendien had VWT bij twijfel over de juiste ligging, zoals de Richtlijn voorschrijft, contact op moeten nemen met WIN. Niet is gesteld, noch is gebleken dat VWT contact met WIN heeft opgenomen. Ook wat dat betreft heeft zij de Richtlijn dus niet in acht genomen en op grond daarvan onrechtmatig gehandeld.
4.15.
Anders dan VWT meent, is de kantonrechter van oordeel dat voldaan is aan de vereisten voor toepassing van de omkeringsregel. Aangezien de Richtlijn is opgesteld met het specifieke doel om schade aan leidingen en kabels te voorkomen (zie onder 4.7), VWT in strijd heeft gehandeld met de Richtlijn en juist die schade is ontstaan waartegen de Richtlijn beoogt bescherming te bieden, is het gerechtvaardigd om in het onderhavige geval de omkeringsregel van toepassing te achten. Dit brengt met zich dat het causale verband tussen de schending van de Richtlijn en de schade aan de laagspanningskabel voorshands is gegeven. Het ligt vervolgens op de weg van VWT om dit causale verband te ontzenuwen door aannemelijk te maken dat dit anders ligt. Dit heeft VWT echter onvoldoende gedaan. Zij stelt weliswaar dat derden in de periode van 2011 tot en met 2019 op de schadelocatie ook werkzaamheden hebben verricht, zodat de schade ook door die derden kan zijn veroorzaakt, maar deze stelling heeft VWT, gelet op de betwisting door WIN, onvoldoende met feiten onderbouwd. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen.
4.16.
De conclusie luidt dat VWT niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die de Richtlijn van haar vraagt. Dit betekent dat VWT onrechtmatig jegens WIN heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de schade die daardoor is ontstaan. Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, doet aan het voorgaande niet af en leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter die stellingen en weren onbesproken zal laten.
Omvang van de schade
4.17.
Gelet op het voorgaande, heeft WIN als gevolg van de onrechtmatige beschadiging recht op vergoeding van de naar objectieve maatstaven berekende herstelkosten. In de dagvaarding heeft WIN een onderbouwing gegeven van de concrete kosten die zij bij het herstel heeft gemaakt, neerkomend op een bedrag van in totaal € 4.798,04. Ook heeft WIN de onder 2.4 vermelde schadeopstelling gemaakt en verzonden aan VWT. Daarin heeft zij per schadepost (eigen personeel, materialen, kosten derden, diversen, vaste posten en directe schade) gespecificeerd wat haar schade is. VWT heeft geen inhoudelijk en concreet verweer gevoerd tegen deze kosten, zodat het gevorderde bedrag van € 4.798,04 geheel zal worden toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag heeft VWT evenmin inhoudelijk verweer gevoerd. Dit onderdeel van de vordering zal daarom als onweersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Het bedrag voor de vaststelling van aansprakelijkheid en schade
4.18.
Uit de door WIN overgelegde, onder 2.4 en 2.5 vermelde brieven volgt dat partijen in de preprocessuele fase hebben gecorrespondeerd. Daarbij heeft WIN getracht om VWT buiten rechte tot betaling te bewegen. Het staat vast dat VWT, ondanks de pogingen van WIN, niet tot betaling van het bedrag van € 5.398,04 is overgegaan. De kosten die de gemachtigde van WIN heeft moeten maken om VWT tot betaling te bewegen, worden aangemerkt als schade en komen voor vergoeding in aanmerking op grond van artikel 6:96 BW (zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het AMEV/Staat-arrest van 16 oktober 1998; NJ 1999/196). Het bedrag voor de vaststelling van schade, aansprakelijkheid en verhaal van in totaal € 600,00, die overigens in lijn liggen met het toepasselijk tarief zoals opgenomen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en dus redelijk worden geacht, zullen dan ook, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Proceskosten
4.19.
Ter zitting heeft VWT verweer gevoerd tegen de toewijzing van de proceskosten. Zij heeft gesteld dat WIN voorafgaand aan de procedure geen informatie over de schadelocatie, noch foto’s van de schade aan VWT heeft verstrekt, hoewel zij daar uitdrukkelijk om heeft gevraagd. Om die reden heeft VWT niet voorafgaand aan de procedure kunnen onderzoeken of zij aansprakelijk is voor de schade. Als een intern onderzoek uitwijst dat VWT aansprakelijk is, dan zou zij tot betaling van de schade overgaan, aldus VWT.
4.20.
Uit artikel 237 lid 1 Rv volgt dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de wederpartij wordt veroordeeld. Volgens dit artikel kan de rechter de kosten die nodeloos werden aangewend of veroorzaakt, voor rekening laten van de partij die deze kosten aanwendde of veroorzaakte. In het onderhavige geval zijn de kosten (voor het uitbrengen van de dagvaarding en het bijwonen van de mondelinge behandeling) echter niet nodeloos veroorzaakt. In de preprocessuele fase is tussen partijen gecorrespondeerd. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat VWT de aansprakelijkheid heeft betwist en zich op het standpunt heeft gesteld dat de schade ook door andere partijen kan zijn veroorzaakt. Dat WIN uiteindelijk heeft besloten om VWT in rechte te betrekken en VWT te dagvaarden, is daarom niet onredelijk. Dit betekent dat het verweer van VWT op dit punt zal worden verworpen en dat VWT in de kosten van deze procedure zal worden veroordeeld.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt VWT om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan WIN te voldoen een bedrag van € 5.465,16, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van
€ 4.798,04 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt VWT in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van WIN vastgesteld op € 1.364,49, waarvan € 777,50 als het aan de gemachtigde van WIN toekomende salaris;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. E.A.W. Schippers en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2022.