ECLI:NL:RBDHA:2022:16098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/638789/KG RK 22-1411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een civiele procedure met betrekking tot een Vereniging van Eigenaren

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2022 uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van het bestuur van de Vereniging van Eigenaren (VvE) [adres], ingediend door [verzoeker]. Het wrakingsverzoek werd ingediend nadat de rechters al een einduitspraak hadden gedaan in een aanhangige kantonzaak, waarin [verzoeker] eerder een wrakingsverzoek had ingediend tegen mr. D.E. Alink. Dit eerste verzoek was op 11 oktober 2022 afgewezen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die na het eerdere verzoek aan hem bekend waren geworden. De wrakingskamer benadrukte dat een volgend wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter niet-ontvankelijk is, tenzij er nieuwe feiten zijn. Aangezien het wrakingsverzoek van 9 november 2022 was ingediend na de einduitspraak in de tweede wrakingszaak, was er geen mogelijkheid voor wraking meer. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek misbruik van het wrakingsmiddel was, gezien de eerdere niet-gegronde verzoeken van [verzoeker]. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/86/
zaak- /rekestnummer: C/09/638789 / KG RK 22-1411
Beslissing van 1 december 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] , zich presenterend als het bestuur van de VvE [adres] ,
wonend/gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 9 november 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij team kanton van deze rechtbank is een zaak aanhangig met nummer 9512332 \ RL EXPL 21-17959 (hierna: de kantonzaak). De kantonzaak is aanhangig gemaakt door [verzoeker] tegen [wederpartij in de hoofdzaak] en de VvE voornoemd (hierna: ‘de VvE’). De kantonzaak wordt behandeld door mr. D.E. Alink.
2.2.
[verzoeker] heeft in de kantonzaak op 8 september 2022 een verzoek tot wraking van mr. Alink ingediend (hierna: ‘de eerste wrakingszaak’, zaak met kenmerk C/09/634931 / KG RK 22-1113). Dit verzoek is bij beslissing van 11 oktober 2022 afgewezen. In deze beslissing is onder meer als volgt overwogen:
“3.2. Voor zover verzoeker de wrakingskamer heeft verzocht om te erkennen dat hij niet alleen voor zichzelf (‘pro se’), maar ook als voorzitter van de VvE procedeert, overweegt de wrakingskamer dat verzoeker in persoon een wrakingsverzoek heeft ingediend en dat het verzoek om hem te erkennen als voorzitter van de VvE, het bestek van deze procedure te buiten gaat. De wrakingskamer kan en zal hier geen beslissing over nemen. Daarbij overweegt de wrakingskamer ten overvloede dat in de kantonprocedure (onder meer) in geschil is of mr. Jusufovic de VvE rechtsgeldig vertegenwoordigt. De kantonrechter heeft daarover nog geen beslissing genomen.”
2.3.
Na de afwijzing van het eerste wrakingsverzoek is op 13 oktober 2022 een nieuw wrakingsverzoek ingediend in de kantonzaak (hierna: ‘de tweede wrakingszaak’, zaak met kenmerk C/09/637424 / KG RK 22-1295). Dit verzoek is, blijkens de tekst ervan, ingediend op naam van het bestuur van de VvE. Bij beslissing van 7 november 2022, genomen door de rechters, is op dit wrakingsverzoek beslist. In de kop van deze beslissing staat [verzoeker] als verzoeker genoemd. In de beslissing staat voor zover nu relevant het volgende vermeld:
“(…)
2.3.
In de brief van 13 oktober 2022 schrijft verzoeker dat hij een wrakingsverzoek namens het bestuur van de VVE indient. Hij stelt dat de wrakingskamer die het eerste wrakingsverzoek heeft behandeld (hierna ook ‘de eerste wrakingskamer’) zich incompetent toont, kort gezegd omdat hij het eerste wrakingsverzoek heeft ingediend als persoon / eigenaar en als voorzitter van de VVE en dat de eerste wrakingskamer hier niet op de juiste manier mee om is gegaan. Omdat de eerste wrakingskamer in de beslissing heeft gesteld dat verzoeker het wrakingsverzoek in persoon had ingediend, dient – zo stelt verzoeker – het bestuur nu zelfstandig het wrakingsverzoek in. Verzoeker stelt aan het wrakingsverzoek dezelfde argumenten ten grondslag worden gelegd, maar dat er toch iets anders is, omdat met deze nieuwe wraking het argument van gelijkheid in rechtsbehandeling ongestoord gewogen zal kunnen worden.

3.De beoordeling

(…)
3.2.
De wrakingskamer stelt voorop dat tegen een beslissing van de wrakingskamer geen rechtsmiddel open staat. Voor zover verzoeker herziening van de beslissing op het eerste wrakingsverzoek wil bereiken, is dat dus niet mogelijk en is hij niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
3.3.
Een volgend wrakingsverzoek tegen dezelfde rechter is niet-ontvankelijk, tenzij feiten of omstandigheden worden aangevoerd die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden (zie ook artikel 4 lid 2 aanhef en onder f van het Wrakingsprotocol rechtbank Den Haag). Van dit laatste is geen sprake. Gelet hierop is verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de rechter. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat verzoeker het wrakingsverzoek nu in hoedanigheid van voorzitter van de VVE heeft ingediend, nu de gronden en de motivering van onderhavig wrakingsverzoek in de kern hetzelfde zijn als de in het eerste wrakingsverzoek aangevoerde gronden en deze in beide zaken door feitelijk door dezelfde persoon (‘pro se’ of als vertegenwoordiger van de VVE) aan de orde worden gesteld. Voor zover verzoeker nu andere gronden aan de orde stelt dan in het eerste wrakingsverzoek, is hij ook niet-ontvankelijk in dat verzoek. Immers, het verzoek moet worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Aan dat vereiste is niet voldaan en het tijdsverloop tussen de handelingen van de rechter die volgens verzoek grond vormen voor wraking en de datum voor indiening van het wrakingsverzoek bestaat geen afdoende rechtvaardiging.
(…)”
Vervolgens is [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard en is beslist dat een volgend door [verzoeker] voor zich of namens de VVE in de kantonzaak ingediend wrakingsverzoek niet in behandeling zal worden genomen.
2.4.
In het wrakingsverzoek van 9 november 2022 staat alleen vermeld dat het verzoek wordt ingediend door het bestuur van de VvE. Er staat niet in genoemd welke natuurlijke persoon feitelijk het verzoek heeft opgesteld en ingediend. Vast staat dat die handelingen door een natuurlijk persoon moeten zijn verricht, nu een rechtspersoon niet in staat is dergelijke handelingen feitelijk uit te voeren. De wrakingskamer stelt vast – evenals de rechters in de door hun genomen beslissing van 7 november 2022 tot uitgangspunt hebben genomen – dat het wrakingsverzoek van 9 november 2022 feitelijk door [verzoeker] is ingediend. Dit blijkt uit de inhoud van het verzoek en de verwijzing naar artikel 5:133 lid 2 BW. Ook in het tweede wrakingsverzoek is verwezen naar vertegenwoordiging op grond van artikel 5:133 lid 2 BW en is bovendien expliciet gesteld dat [wederpartij in de hoofdzaak] en zijn advocaten zijn uitgesloten als bestuur. Nu niet is gebleken dat de VvE nog andere leden heeft dan [verzoeker] en [wederpartij in de hoofdzaak] , rechtvaardigt dat de conclusie dat [verzoeker] de natuurlijke persoon is die ook het wrakingsverzoek van 9 november 2022 heeft geschreven. Daar komt bij dat in het verzoek als “p/a-adres” van het bestuur van de VvE het adres van [verzoeker] staat genoemd en dat twee telefoonnummers van het bestuur van de VvE staan vermeld die [verzoeker] in brieven die hij uit eigen naam schrijft als zijn eigen telefoonnummers vermeld.
2.5.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters, die hebben beslist op het tweede wrakingsverzoek. Aan het wrakingsverzoek is ten grondslag gelegd dat de rechters gezien de gang van zaken – waarbij de beslissing in de tweede wrakingszaak is toegezonden aan [verzoeker] , terwijl het was ingediend door het bestuur van de VvE – niet langer de onpartijdigheid hebben om tussen de verschillende (rechts-)personen onderscheid te maken.

3.De beoordeling

3.1.
Voorzover [verzoeker] probeert erkenning te krijgen van zijn standpunt dat hij de VvE mag vertegenwoordigen, geldt dat de wrakingsprocedure daarvoor niet de juiste weg biedt. Zoals ook al in de beslissing van 11 oktober 2022 (in de eerste wrakingszaak) is overwogen, is het niet aan de wrakingskamer om daarover te oordelen. In de onderliggende kantonzaak is (onder meer) in geschil of mr. Jusufovic (de door [wederpartij in de hoofdzaak] ingeschakelde advocaat) de VvE rechtsgeldig vertegenwoordigt. Het is aan de kantonrechter en niet aan de wrakingskamer om daarover te beslissen.
3.2.
De rechters hebben in de tweede wrakingszaak op 7 november 2022 einduitspraak gedaan. In die einduitspraak hebben zij (in rechtsoverweging 3.3) ook in aanmerking genomen dat [verzoeker] het verzoek in die zaak in hoedanigheid van voorzitter van de VvE heeft ingediend. Anders dan in het wrakingsverzoek van 9 november 2022 wordt gesteld, is dus niet aan de orde dat het wrakingsverzoek dat in de tweede wrakingszaak door de VvE is ingediend nog loopt en dat daarover nog geen beslissing is genomen.
3.3.
Het wrakingsverzoek van 9 november 2022 is dus gedaan nadat de rechters in de tweede wrakingszaak einduitspraak hebben gedaan. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van wraking nadat einduitspraak is gedaan in de zaak waarin het wrakingsverzoek wordt ingediend. Om die reden kan verzoeker niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.4.
Omdat het wrakingsverzoek is ingediend nadat al einduitspraak was gedaan, bestond evident geen belang meer bij indiening van het wrakingsverzoek. Bovendien zijn in deze procedure door (uiteindelijk) [verzoeker] al meerdere, niet gegronde wrakingsverzoeken ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer wordt het middel van wraking gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak ingediend door [verzoeker] zich presenterend als het bestuur van de VvE niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de zaak met kenmerk C/09/637424 / KG RK 22-1295 niet in behandeling zal worden genomen;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
  • verzoekster;
  • de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.E. Postema, J.A. van Steen en T.F. Hesselink, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 1 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.