ECLI:NL:RBDHA:2022:16097
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking van rechter in civiele procedure niet-ontvankelijk verklaard na einduitspraak
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C.G. Meeder, de rechter in de hoofdzaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 24 november 2022, maar bereikte de wrakingskamer pas op 2 december 2022. In de tussentijd was er echter al een einduitspraak gedaan in de hoofdzaak, waardoor het doel van de wraking, namelijk de vervanging van de rechter, niet meer kon worden bereikt. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat de uitspraak na de indiening van het wrakingsverzoek was gedaan, niet afdoet aan de feitelijke vaststelling dat het verzoek niet meer ontvankelijk was. De verzoeker had geen belang meer bij het wrakingsverzoek en werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.
De procedure begon met een verzoek tot wraking dat tijdens een mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 werd ingediend. Dit verzoek werd op 24 oktober 2022 afgewezen. Na de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 30 november 2022, waar de verzoeker niet aanwezig was, werd de einduitspraak gedaan. De wrakingskamer benadrukte dat wraking alleen mogelijk is voordat een einduitspraak is gedaan, omdat het doel van de wraking dan niet meer kan worden bereikt. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.