ECLI:NL:RBDHA:2022:16097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/639336/KG RK 22-1450
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure niet-ontvankelijk verklaard na einduitspraak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 21 december 2022 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. C.G. Meeder, de rechter in de hoofdzaak. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 24 november 2022, maar bereikte de wrakingskamer pas op 2 december 2022. In de tussentijd was er echter al een einduitspraak gedaan in de hoofdzaak, waardoor het doel van de wraking, namelijk de vervanging van de rechter, niet meer kon worden bereikt. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat de uitspraak na de indiening van het wrakingsverzoek was gedaan, niet afdoet aan de feitelijke vaststelling dat het verzoek niet meer ontvankelijk was. De verzoeker had geen belang meer bij het wrakingsverzoek en werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.

De procedure begon met een verzoek tot wraking dat tijdens een mondelinge behandeling op 5 oktober 2022 werd ingediend. Dit verzoek werd op 24 oktober 2022 afgewezen. Na de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 30 november 2022, waar de verzoeker niet aanwezig was, werd de einduitspraak gedaan. De wrakingskamer benadrukte dat wraking alleen mogelijk is voordat een einduitspraak is gedaan, omdat het doel van de wraking dan niet meer kan worden bereikt. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/90
zaak- /rekestnummer: C/09/639336 / KG RK 22-1450
Beslissing van 21 december 2022
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.G. Meeder,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van verzoeker van 2 december 2022, met als bijlage een brief van 24 oktober 2022 en een brief van 24 november 2022;
- de brief van verzoeker van 19 december 2022.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij de rechter is in behandeling geweest de zaak met nummer SGR AWB 21-3606 tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: de hoofdzaak).
2.2.
Verzoeker heeft tijdens een mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 5 oktober 2022 een verzoek tot wraking van de rechter in de hoofdzaak ingediend. De wrakingskamer heeft op dit wrakingsverzoek bij beslissing van 24 oktober 2022 afgewezen. Vervolgens is de behandeling van de hoofdzaak voortgezet en heeft in de hoofdzaak op 30 november 2022 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verzoeker is bij deze mondelinge behandeling niet verschenen. Tijdens deze mondelinge behandeling heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. Deze mondelinge uitspraak is neergelegd in een proces-verbaal.
2.3.
Bij voornoemde brief van 2 december 2022 is gevoegd een brief van 24 november 2022. Deze brief bevat het wrakingsverzoek. De brief van 24 november 2022 heeft de wrakingskamer pas bereikt doordat deze als bijlage bij de brief van 2 december 2022 was gevoegd. In de brief van 24 november 2022 dient verzoeker een nieuw verzoek tot wraking van de rechter in. Kort gezegd legt hij aan dit wrakingsverzoek ten grondslag dat hij niet kan verschijnen op de op 30 november 2022 geplande mondelinge behandeling.
2.4.
In de brief van 19 december 2022 verwijst verzoeker naar voormeld proces-verbaal van 30 november 2022 en verzoekt hij, omdat hij al een wrakingsverzoek had ingediend, om de zaak op zitting te brengen en de uitspraak aan te houden.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Wraking heeft als doel te voorkomen dat een zaak wordt behandeld en berecht door een rechter die vooringenomen is. Wraking is dus het verzoek om een rechter die een zaak behandelt te laten vervangen door een andere rechter. Nadat een einduitspraak is gedaan is wraking niet meer mogelijk, omdat het met wraking beoogde doel dat een rechter de zaak niet (verder) behandelt, dan niet meer kan worden bereikt. Ook kan een einduitspraak in de hoofdzaak door het verzoek tot wraking niet alsnog ongedaan worden gemaakt of anderszins worden aangetast. Daaraan staat het gesloten karakter van het stelsel van rechtsmiddelen in de weg.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat het verzoek weliswaar is ingediend op 24 november 2022, maar de wrakingskamer pas heeft bereikt op 2 december 2022. In de periode gelegen tussen 24 november 2022 en 2 december 2022 is einduitspraak gedaan in de hoofdzaak. Dat betekent dat het met wraking beoogde doel, vervanging van de rechter, niet meer kan worden bereikt. De omstandigheid dat de uitspraak is gedaan nadat het wrakingsverzoek was ingediend, doet aan deze feitelijke vaststelling niet af. Gelet hierop heeft verzoek ook geen belang meer bij een wrakingsverzoek en moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.
3.4.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek;
4.2.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en J. Brandt, in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Diephuis-Timmer en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.