ECLI:NL:RBDHA:2022:16076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
NL22.4136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse eiser wegens gebrek aan bewijs en geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Algerijnse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 17 mei 2022 behandeld, waarbij eiser zich liet vertegenwoordigen door zijn waarnemer. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Frankrijk, maar deze aanvraag was niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser heeft verklaard dat hij in september 2017 uit Algerije is gevlucht na een incident met een politieman, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op vervolging loopt. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, omdat zijn verklaringen inconsistent waren en hij geen bewijs had overgelegd ter ondersteuning van zijn relaas. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het besluit van de Staatssecretaris.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4136

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.W. Oude Lenferink).

ProcesverloopBij besluit van 3 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. de Vries, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland op 21 februari 2020. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 12 mei 2020 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling. In Frankrijk had eiser op 5 juli 2019 al een asielaanvraag ingediend. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 23 juli 2020 [1] is het beroep daartegen ongegrond verklaard. Eiser is niet aan Frankrijk overgedragen omdat hij met onbekende bestemming is vertrokken.
Op 17 september 2021 is eiser in de trein van Antwerpen naar Breda aangehouden. Op dezelfde datum heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Om deze asielaanvraag gaat het in deze uitspraak.
3. Eiser stelt dat hij in september 2017 uit Algerije is gevlucht, omdat hij in april 2017 een politieman in burger met een glas in zijn gezicht heeft geslagen. Deze politieman viel zijn zus lastig. De politieman heeft aangifte tegen eiser gedaan. Eiser is daarom gevlucht, eerst naar een tante in Algerije die ver van zijn ouderlijk huis woonde en daarna naar Spanje. De rechtszaak loopt nog. Bij terugkeer vreest eiser voor tien jaren de gevangenis in te moeten.
Standpunt van partijen
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. eiser heeft verklaard dat hij in Algerije een agent in burger heeft geslagen met een glas in april 2017.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat eiser een politieagent in burger met een glas in het gezicht heeft geslagen en dat hij daarom bij terugkeer naar Algerije strafrechtelijk zal worden vervolgd. Verweerder volgt daarom ook niet dat eiser bij terugkeer in Algerije geen eerlijk proces zal krijgen en dat hem daardoor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) staat te wachten.
5. Eiser heeft het besluit bestreden. Kort samengevat komt het er op neer dat eiser stelt dat hij in Algerije gegronde reden heeft om te vrezen voor vervolging en dat hem bij terugkeer een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM staat wachten. Van tegenstrijdige verklaringen over het visum is volgens eiser geen sprake. Daarnaast verkeert eiser in bewijsnood omdat zijn moeder de documenten ter onderbouwing van zijn relaas niet wil opsturen. Bovendien moet verweerder ook aan artikel 3 van het EVRM toetsen als het relaas van eiser ongeloofwaardig is. Eén van de redenen hiervoor is dat Algerije niet meer als veilig land van herkomst is te beschouwen, onder andere omdat een arrestant niet veilig is en het risico loopt te worden gefolterd in detentie. Tot slot heeft verweerder hem geen vertrektermijn en een inreisverbod kunnen opleggen, gelet op wat hij allemaal heeft aangevoerd.
Het oordeel van de rechtbank
Veilig land van herkomst
6. Allereerst stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat Algerije geen veilig land van herkomst is als bedoeld in C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Het asielrelaas van eiser
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de feiten dat eiser niet meteen na zijn inreis in Spanje in september 2017 een asielaanvraag heeft ingediend en niet eerder dan op 5 juli 2019 een asielaanvraag in Frankrijk heeft ingediend, niet duiden op een noodzaak tot internationale bescherming. Eiser heeft dit standpunt ook niet bestreden.
8. Ook heeft verweerder eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij geen documenten ter onderbouwing van zijn relaas heeft overgelegd. Eisers stelling dat hij in bewijsnood verkeert, omdat hij voor die documenten afhankelijk is van zijn moeder en zij die documenten niet aan hem wil opsturen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Dat zijn moeder de documenten niet wil opsturen, om welke reden ook, komt voor risico van eiser. Anders dan eiser heeft gesteld, is het dan ook niet aan verweerder hiernaar nader onderzoek te doen. Bovendien heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting terecht opgemerkt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de documenten niet op een andere manier – via andere familie – zou kunnen krijgen.
9.1
Eiser heeft gesteld dat hij met betrekking tot het door hem verkregen visum niet tegenstrijdig heeft verklaard. Hij heeft vanwege zijn probleem in Algerije een toeristenvisum aangevraagd om zo uit Algerije te kunnen vluchten. Omdat hij werd gezocht door de autoriteiten moest hij wel met behulp van vrienden het land illegaal verlaten.
9.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard met betrekking tot het visum. Eiser heeft immers in het gehoor aanmeldfase verklaard dat hij met een visum naar Spanje is gereisd [2] en dat hij zonder problemen Algerije legaal heeft verlaten [3] . Op de vraag met welke reden het visum is aangevraagd heeft eiser geantwoord dat het een (toeristen)visum was voor de duur van een jaar, dat hij een probleem had in Algerije en anders nooit was vertrokken [4] . In het nader gehoor heeft eiser verklaard dat hij naar Duitsland is gevlucht, omdat hij al een visum had [5] . Verderop in het nader gehoor heeft de hoormedewerker een verduidelijkende vraag gesteld en eiser gevraagd waarom hij dat visum heeft aangevraagd. Eiser heeft dan verklaard dat hij samen met zijn vader op vakantie naar Spanje zou gaan, omdat ze daar een woning hebben. [6]
9.3
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze verklaringen van eiser niet alleen dat hij het visum al had aangevraagd voor vakantie voordat hij het gestelde probleem met de politieagent kreeg, maar blijkt er ook uit dat eiser Algerije legaal heeft verlaten. Dit is in strijd met zijn zienswijze waarin eiser heeft gesteld dat hij met hulp van vrienden Algerije illegaal heeft moeten verlaten. Voor zover de gemachtigde van eiser in dit verband ter zitting heeft betoogd dat eiser illegaal het land heeft verlaten, in die zin dat hij het visum voor een ander doel heeft gebruikt (namelijk asiel) dan waarvoor het is afgegeven (toerisme), doet dat niet af aan het feit dat eiser Algerije ook dan legaal is uitgereisd.
9.4
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder hem tijdens het nader gehoor al op deze tegenstrijdigheden had moeten wijzen om hem de kans te geven zich te verweren. De rechtbank betrekt hierbij dat eiser niet zozeer in het nader gehoor zelf tegenstrijdig heeft verklaard, maar ten opzichte van zijn eerdere verklaringen in het gehoor aanmeldfase. Het is voorstelbaar dat verweerder die tegenstrijdigheden pas heeft geconstateerd na het beëindigen van het nader gehoor. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval geen aanleiding hoeven zien om eiser hierover aanvullend te horen, omdat eiser de tegenstrijdige verklaringen in de zienswijze heeft kunnen bestrijden en dit ook heeft gedaan.
10. Op grond van al het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten dat eiser in april 2017 in Algerije een agent in burger heeft geslagen met een glas en dat hij als gevolg daarvan in de negatieve aandacht van de Algerijnse autoriteiten staat en door hen wordt gezocht. Verweerder heeft zich dan ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Algerije een gegronde vrees voor vervolging heeft of bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op ernstige schade loopt.
11. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
12. In de zienswijze, waarnaar eiser in beroep heeft verwezen, heeft eiser aangevoerd dat verweerder gelet op alles wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd van mening is dat verweerder ten onrechte van plan is een vertrektermijn en een inreisverbod op te leggen.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op wat hiervoor is overwogen terecht een terugkeerbesluit tegen eiser heeft uitgevaardigd en een vertrektermijn van vier weken heeft bepaald. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder geen inreisverbod tegen eiser heeft uitgevaardigd.
Conclusie
14. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.H. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.NL20.10871
2.p. 8 verslag gehoor aanmeldfase
3.p. 9 verslag gehoor aanmeldfase
4.p. 8 verslag gehoor aanmeldfase
5.p. 10 rapport nader gehoor
6.p. 17 rapport nader gehoor