ECLI:NL:RBDHA:2022:16049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
20_7892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van voorlopige voorziening en verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke bijstandszaak

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben verzoekers op 10 november 2020 beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Gouda om een besluit te nemen op hun aanvraag om algemene bijstand van 11 juni 2020. Na een verzoek om een voorlopige voorziening op 14 december 2020, heeft verweerder op dezelfde dag alsnog een besluit genomen, waarbij aan verzoekers per 1 mei 2020 bijstand naar de norm voor gehuwden is toegekend. Verzoekers hebben vervolgens hun verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten.

De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, de voorzieningenrechter kan oordelen over de proceskosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan de verzoekers door hen bijstand toe te kennen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door verzoekers gemaakte kosten voor rechtsbijstand.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 mei 2022, waarbij de voorzieningenrechter de verweerder heeft veroordeeld in de proceskosten van verzoekers. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7892

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 mei 2022 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder.

Procesverloop

Op 10 november 2020 hebben verzoekers beroep (SGR 20/7110) ingesteld vanwege de weigering van verweerder om een besluit te nemen op de aanvraag om algemene bijstand van 11 juni 2020.
Bij brief van 14 december 2020 hebben verzoekers zich tot de voorzieningenrechter gewend met een verzoek om een voorlopige voorziening ten aanzien van het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Verzoekers hebben verzocht om bijstand naar de norm voor gehuwden te verstrekken.
Op 14 december 2020 heeft verweerder een besluit genomen op de aanvraag om algemene bijstand van 11 juni 2020. In dat besluit heeft verweerder per 1 mei 2020 aan verzoekers bijstand toegekend naar de norm voor gehuwden.
Verzoekers hebben bij faxbericht van 30 december 2020 hun verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht om over te gaan tot veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Bij brief van 8 januari 2021 heeft verweerder gereageerd. Verweerder kan zich niet vinden in een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, in geval van intrekking van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen en indien daarom bij intrekking is verzocht, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van die wet veroordelen.
2. Bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb in een voorlopige voorzieningprocedure dient de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetkomen in de eerste plaats te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bezwaar- of beroepsprocedure. Aldus wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het primaire besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
3. Gelet op het voorgaande doet dat geval zich hier voor. Op 14 december 2020 heeft verweerder een besluit genomen, waarbij aan verzoekers per 1 mei 2020 een bijstandsuitkering naar de norm voor gehuwden wordt verstrekt. Voor het overige verwijst de voorzieningenrechter naar de rechtsoverwegingen 12.2 en 12.3 van de uitspraak van de rechtbank van 6 januari 2022, inzake het beroep van verzoekers, SGR 20/7110.
4. Het verzoek wordt gelet op het voorgaande als kennelijk gegrond toegewezen. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt. Deze kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de voorzieningenrechter overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 379,50 (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift met een waarde per punt van
€ 759,- met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 mei 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.