ECLI:NL:RBDHA:2022:16049
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking van voorlopige voorziening en verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke bijstandszaak
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben verzoekers op 10 november 2020 beroep ingesteld tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Gouda om een besluit te nemen op hun aanvraag om algemene bijstand van 11 juni 2020. Na een verzoek om een voorlopige voorziening op 14 december 2020, heeft verweerder op dezelfde dag alsnog een besluit genomen, waarbij aan verzoekers per 1 mei 2020 bijstand naar de norm voor gehuwden is toegekend. Verzoekers hebben vervolgens hun verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om veroordeling van verweerder in de proceskosten.
De voorzieningenrechter overweegt dat, ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, de voorzieningenrechter kan oordelen over de proceskosten indien het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoetgekomen. In dit geval is verweerder tegemoetgekomen aan de verzoekers door hen bijstand toe te kennen. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op de door verzoekers gemaakte kosten voor rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 mei 2022, waarbij de voorzieningenrechter de verweerder heeft veroordeeld in de proceskosten van verzoekers. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.