Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
Rotterdamsche Electrische Tram N.V., te Rotterdam
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Heek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, welke door het UWV per 28 november 2019 was beëindigd. Eiser ontving vanaf die datum een WGA-vervolguitkering, vastgesteld op 54,32% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep vond plaats op 23 augustus 2021 via een Skype-verbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV en de derde-partij, Rotterdamsche Electrische Tram N.V., aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en een deskundige, psychiater dr. J.A. Bouwens, benoemd om een rapport op te stellen over eiser. Na ontvangst van het deskundigenrapport heeft eiser gereageerd, en het UWV heeft een gewijzigd besluit genomen waarin het bezwaar van eiser alsnog gegrond werd verklaard. Eiser werd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard en kreeg een IVA-uitkering toegekend per 20 juni 2019.
Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om veroordeling in de proceskosten gegrond is en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.897,50. Tevens is het UWV verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.