ECLI:NL:RBDHA:2022:16046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2421
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning IVA-uitkering na intrekking beroep en veroordeling in proceskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Heek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiser had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, welke door het UWV per 28 november 2019 was beëindigd. Eiser ontving vanaf die datum een WGA-vervolguitkering, vastgesteld op 54,32% arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld.

De behandeling van het beroep vond plaats op 23 augustus 2021 via een Skype-verbinding, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV en de derde-partij, Rotterdamsche Electrische Tram N.V., aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en een deskundige, psychiater dr. J.A. Bouwens, benoemd om een rapport op te stellen over eiser. Na ontvangst van het deskundigenrapport heeft eiser gereageerd, en het UWV heeft een gewijzigd besluit genomen waarin het bezwaar van eiser alsnog gegrond werd verklaard. Eiser werd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard en kreeg een IVA-uitkering toegekend per 20 juni 2019.

Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en verzocht om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om veroordeling in de proceskosten gegrond is en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.897,50. Tevens is het UWV verplicht om het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2421

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Rotterdamsche Electrische Tram N.V., te Rotterdam
(gemachtigde: mr. I.H.M. van den Berg-Buijsse).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) beëindigd per 28 november 2019. Tevens is per dezelfde datum aan eiser een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,32%.
Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op 23 augustus 2021 door middel van een Skype-verbinding.
Eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en de gemachtigde van de derde-partij hebben aan de Skype-zitting deelgenomen. Tevens heeft de begeleider van eiser van de Kesslerstichting aan de Skype-zitting deelgenomen.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en psychiater dr. J.A. Bouwens (de deskundige) benoemd voor het uitbrengen van een deskundigenrapport over eiser.
Op 23 februari 2022 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd.
Eiser heeft op 15 maart 2022 een reactie gegeven op het deskundigenrapport.
Verweerder heeft op 22 maart 2022 gereageerd op het deskundigenrapport door middel van het rapport van de verzekeringsarts b&b van 21 maart 2022.
Verweerder heeft bij gewijzigd besluit van 31 maart 2022 het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard, eiser voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt verklaard en aan hem per 20 juni 2019 een IVA-uitkering toegekend.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser bij brief van 12 juli 2022 het beroep ingetrokken met het gelijktijdige verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Verweerder heeft bij brief van 19 juli 2022 medegedeeld akkoord te gaan met een veroordeling in de proceskosten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, op verzoek van de indiener gedaan bij de intrekking van het beroep, het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van die wet veroordelen in de proceskosten.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiser is tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
3. Het verzoek om een veroordeling in de proceskosten wordt als gegrond toegewezen.
4. De proceskosten van eiser stelt de rechtbank op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze naar aanleiding van het deskundigenverslag, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door eiser betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden. Eiser zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.