ECLI:NL:RBDHA:2022:16044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het schuldhulpverleningstraject op basis van nieuwe schulden en schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De eiser had in 2019 een schuldhulpverleningstraject aangevraagd, maar dit traject werd door de gemeente beëindigd op 13 december 2019, omdat de eiser nieuwe schulden had gemaakt en niet voldeed aan de medewerkingsplicht. De eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de beëindiging van de schuldhulpverlening. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de schending van de inlichtingenplicht door de eiser, die niet had gemeld dat hij een nieuwe baan had met een auto van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de gemeente terecht had besloten om de schuldhulpverlening te beëindigen, omdat de eiser niet alleen nieuwe schulden had gemaakt, maar ook niet had voldaan aan zijn verplichtingen om informatie te verstrekken. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de schuldhulpverlening gerechtvaardigd was en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. Daarnaast werd het beroep tegen de tijdelijke uitsluiting van de schuldhulpverlening voor een jaar doorverwezen naar de gemeente voor behandeling als bezwaar, omdat de termijn van een jaar inmiddels was verstreken. De rechtbank gaf aan dat het in het belang van de eiser zou zijn om te bespreken of hij opnieuw in aanmerking kon komen voor schuldhulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4927

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. B.F. van Es),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: M. Stokkel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het traject schuldhulpverlening ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) van eiser per 13 december 2019 beëindigd.
Bij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder aanpassing van de motivering in die zin dat op grond van artikel 8 van de Beleidsregels Schuldhulpverlening Gemeente Leiden 2018 (de Beleidsregels) eiser voor een jaar wordt uitgesloten van schuldhulpverlening.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 30 maart 2022, aangevuld op 19 mei 2022, desgevraagd een reactie ingezonden.
Eiser heeft op 7 april 2022 een reactie ingezonden en deze aangevuld op 13 juli 2022.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten
.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 5 juni 2019 is eiser (opnieuw) toegelaten tot de schuldhulpverlening ingevolge de Wgs. In de schuldhulpovereenkomst die eiser heeft ondertekend, staat in artikel 2 dat eiser tijdens de looptijd van de overeenkomst geen nieuwe schulden mag maken zonder voorafgaande, expliciete toestemming van de schuldhulpverlener. Verder bepaalt artikel 4 dat eiser verweerder meteen op de hoogte moet stellen van wijzigingen in zijn financiële en persoonlijke situatie.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder de schuldhulpverlening per
13 december 2019 beëindigd omdat eiser zich niet heeft gehouden aan de medewerkingsplicht. Eiser heeft namelijk nieuwe schulden gemaakt tijdens de schuldhulpverlening. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd, met de aanvulling dat eiser op grond van artikel 8 van de Beleidsregels voor een jaar wordt uitgesloten van schuldhulpverlening. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser nieuwe schulden heeft gemaakt. Er is volgens verweerder geen enkele rechtvaardiging voor het ontstaan van de nieuwe schulden. Dit klemt te meer daar er diverse hersteltermijnen zijn geboden. Het maken van nieuwe schulden is op zichzelf al voldoende om het traject te beëindigen. Eiser heeft ook de inlichtingenplicht geschonden. Hij heeft namelijk verweerder niet op de hoogte gesteld van zijn nieuwe baan met auto van de zaak en heeft ook niet gemeld dat hij zijn loon op een eigen rekening liet storten. Ook het niet voldoen aan de inlichtingenplicht vormt op zichzelf al een grond om het traject te beëindigen. Verweerder heeft geconstateerd dat bij besluiten van 28 juli 2015 en 11 oktober 2017 ook al de schuldhulpverlening aan eiser is beëindigd, omdat er sprake was van nieuwe schulden. Er is dan ook sprake van recidive. Verweerder heeft besloten naast de beëindiging eiser tevens een tijdelijke weigering van het product schuldhulpverlening op te leggen voor de duur van een jaar ingevolge artikel 8 van de Beleidsregels.
3. Eiser stelt dat de feiten en omstandigheden die verweerder aan het besluit ten grondslag heeft gelegd onvoldoende grondslag vormen om van de bevoegdheid tot beëindiging van de schuldhulpverlening gebruik te mogen maken. Verweerder heeft verder onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd dat eiser niet te goeder trouw heeft gehandeld ten aanzien van de verplichtingen uit het schuldhulpverleningstraject. Voorts is het bestreden besluit genomen in strijd met het verbod van reformatio in peius. Bij de belangenafweging, waarbij enerzijds de mate van verwijtbaarheid van eiser in relatie tot de ernst van de feiten en omstandigheden, anderzijds het maatschappelijk belang om de beleidsregels te handhaven, had het belang van eiser doorslag behoren te geven, althans had verweerder op basis van de persoonlijke situatie redelijkerwijs niet het bestreden besluit mogen nemen.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
In de artikelen 6 en 7, eerste lid, van de Wgs en artikel 6 van de Beleidsregels is neergelegd dat op de verzoeker van schuldhulpverlening een inlichtingen- en medewerkingsplicht rust. Artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregels bepaalt dat verzoeker aan het college op vraag, of uit eigen beweging, mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de schuldhulpverlening. Hieronder wordt in elk geval verstaan: wijzigingen in gezinssamenstelling, woonsituatie, inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden. Verder bepaalt artikel 6, tweede lid, van de Beleidsregels dat verzoeker verplicht is aan het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van schuldhulpverlening. Daaronder wordt onder meer verstaan: het nakomen van gemaakte afspraken in het kader van schuldhulpverlening, het tijdig verschijnen op afspraken, het tijdig inleveren van noodzakelijke bewijsstukken voor de schuldhulpverlening, geen nieuwe schulden aangaan, het tijdig betalen van de vaste lasten, het zich houden aan de bepalingen en voorwaarden zoals genoemd in het plan van aanpak en de overeenkomsten schuldregeling en/of budgetbeheer.
Volgens artikel 7 van de Beleidsregels kan het college besluiten om de schuldhulpverlening te beëindigen indien de verzoeker niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt zoals opgenomen in artikel 6, lid 1 en 2.
4.2
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat na het sluiten van de schuldhulpovereenkomst nieuwe schulden zijn ontstaan, te weten een aantal boetes wegens snelheidsovertredingen, een deel saneerbaar en een deel niet saneerbaar, openstaande facturen van de tandarts en een achterstand van de boedelafdracht. Eiser heeft over de boetes gezegd dat hij inderdaad per ongeluk bekeuringen heeft gemaakt, maar dat zijn werkgever deze direct wilde betalen en vervolgens in termijnen inhouden op zijn salaris. Over de niet saneerbare boetes heeft eiser gesteld dat de boete van € 140,- niet bestaat en dat hij de boete van € 249,- niet hoefde te betalen omdat hij bezwaar had gemaakt. Over de facturen van de tandarts heeft eiser gezegd dat het noodzakelijk was dat hij naar de tandarts ging.
4.3
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan het overzicht van de nieuwe schulden dat verweerder in het dossier heeft opgenomen, waaruit een bedrag aan nieuwe schulden blijkt van € 1.847,74. Eiser heeft het in zijn e-mail van 20 november 2019 aan zijn bewindvoerder F. Blom over de boete van € 140,- en schrijft in een e-mail van 23 december 2019 aan consulent schuldhulpverlener van de gemeente E. Raghoenath dat hij met het CJIB contact heeft opgenomen over de niet saneerbare boetes om de gijzeling door te laten gaan zodat hij niks hoefde te betalen, dus ook niet de boete van € 140,-. Hieruit leidt de rechtbank af dat de boete van € 140,- wel bestond. Verder betekent het feit dat eiser bezwaar had gemaakt tegen de boete van € 249,- niet, dat de boete daarmee ongedaan was gemaakt. Pas nadat het bezwaar gegrond zou worden verklaard, zou de boete niet meer betaald hoeven te worden. Niet gebleken is dat het bezwaar al gegrond was verklaard. Verweerder heeft die boete daarom terecht opgenomen in het overzicht van de nieuwe schulden.
4.4
De rechtbank leest in de e-mailberichten tussen eiser, zijn bewindvoerder en de consulent schuldhulpverlener van de gemeente, dat eiser een aantal dagen de tijd heeft gekregen om alle schulden te betalen. Eiser heeft voorstellen aan zijn bewindvoerder gedaan voor de aflossing, waarop de bewindvoerder heeft gereageerd dat de boetes van de lease-auto kunnen worden afbetaald via het salaris van eiser, maar dat daarnaast de facturen van de tandarts, de niet saneerbare boetes en de achterstand van de boedelafdracht blijven staan. Na overleg heeft de bewindvoerder laten weten dat na ontvangst van het salaris de niet saneerbare boetes zouden kunnen worden voldaan, maar dat dan nog de tandartsfacturen en de achterstand in de boedel overblijven. De consulent schuldhulpverlener heeft vervolgens nog vijf dagen gegeven aan eiser en de bewindvoerder om met een oplossing te komen. Uiteindelijk heeft de bewindvoerder laten weten dat zij geen passende oplossing ziet voor de openstaande schulden.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gekregen in overleg met de bewindvoerder tot een oplossing te komen voor de nieuwe schulden. Eiser heeft voorstellen gedaan die volgens de bewindvoerder slechts een deel van het probleem konden oplossen. Omdat geen oplossing kon worden gevonden die ertoe leidde dat alle nieuwe schulden konden worden afgelost, heeft verweerder in de nieuwe schulden een grond mogen zien de schuldhulpverlening te beëindigen.
4.6
Eiser heeft ten aanzien van de andere grondslag van de beëindiging van de schuldhulpverlening, de schending van de inlichtingenplicht, gesteld dat hij wel bij verweerder heeft gemeld dat hij een nieuwe baan met auto van de zaak had en dat hij dit kan aantonen. De rechtbank heeft eiser de gelegenheid gegeven deze stelling te onderbouwen. In reactie daarop heeft eiser e-mailberichten van hemzelf aan zijn bewindvoerder overgelegd, waaruit blijkt dat eiser aan de bewindvoerder heeft laten weten dat hij een nieuwe baan met auto had gevonden. Eiser heeft niet aangetoond dat hij dat ook aan verweerder heeft laten weten. Dat was hij op grond van de Beleidsregels en de schuldhulpovereenkomst echter wel verplicht. Verweerder heeft daarom terecht gesteld dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Ook op die grond mocht verweerder tot beëindiging van de schuldhulpverlening overgaan.
4.7
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij te goeder trouw heeft gehandeld ten aanzien van de verplichtingen uit het schuldhulpverleningstraject, wordt hij hierin in ieder geval ten aanzien van de boetes wegens de snelheidsovertredingen niet gevolgd. Ten aanzien van de achterstand van de boedelafdracht heeft eiser verder onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat eiser daarvan geen verwijt is te maken. Indien geoordeeld zou worden dat eiser genoodzaakt was de tandarts te bezoeken en hem van de facturen van de tandarts geen verwijt kan worden gemaakt, maakt dat de beoordeling van de beëindiging van de schuldhulpverlening niet anders. Er blijft namelijk voldoende over om te oordelen dat eiser de inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden.
4.8
In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat hij kan begrijpen dat eiser gemotiveerd is om zijn schuldenproblematiek aan te pakken, maar dat daarin niet het maken van nieuwe schulden en het achterhouden van informatie hoort. Als verweerder niet over de juiste informatie beschikt, is het namelijk onmogelijk om een opzet schuldenregeling te maken. De kans op het succesvol doorlopen van een schuldhulpverleningstraject is dan ook niet erg groot, aldus verweerder. De rechtbank is van oordeel dat hieruit blijkt dat verweerder het belang van eiser heeft meegewogen. Verweerder heeft daaraan echter niet doorslaggevend gewicht hoeven toe te kennen. Doordat eiser de inlichtingen- en medewerkingsplicht heeft geschonden, was het niet mogelijk een schuldenregeling op te zetten. Daaraan mocht verweerder het meeste gewicht toekennen.
4.9
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verweerder de schuldhulpverlening aan eiser heeft mogen beëindigen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser tevens uitgesloten van schuldhulpverlening voor de duur van een jaar. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een primair besluit, waar eerst bezwaar tegen moet worden gemaakt voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank zal het beroepschrift voor zover gericht tegen de uitsluiting van de schuldhulpverlening voor een jaar onder toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht naar verweerder doorzenden ter behandeling als bezwaarschrift. Omdat de periode van een jaar inmiddels ruimschoots is verstreken, geeft de rechtbank verweerder in overweging met eiser te bespreken of het nodig en mogelijk is eiser in aanmerking te laten komen voor een nieuw schuldhulpverleningstraject.
6. Het beroep gericht tegen de beëindiging van de schuldhulpverlening is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de beëindiging van de schuldhulpverlening ongegrond;
- verwijst het beroep voor zover gericht tegen het besluit eiser voor een jaar uit te sluiten van de schuldhulpverlening naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 november 2022.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.