ECLI:NL:RBDHA:2022:16035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/617814
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie na wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 april 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, bijgestaan door advocaat mr. A. Ramsaroep, verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie van € 140,- naar € 517,- per maand, met ingang van 1 mei 2021. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. van den Bout, betwistte dit verzoek en stelde dat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden die een verhoging rechtvaardigden. De rechtbank heeft de procedure op 10 maart 2022 mondeling behandeld, waarbij beide partijen via videobellen zijn gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omstandigheden inderdaad zijn gewijzigd, aangezien het netto besteedbaar inkomen van zowel de man als de vrouw in 2021 hoger was dan eerder berekend. De rechtbank heeft de kinderalimentatie opnieuw berekend en vastgesteld dat de man vanaf 9 september 2021 € 96,- per kind per maand moet betalen, en vanaf 1 januari 2022 € 98,- per kind per maand. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift, omdat de man vanaf dat moment rekening kon houden met een wijziging van de kinderalimentatie.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man een draagkracht heeft van € 463,- per maand, terwijl de vrouw een draagkracht heeft van € 593,- per maand. De totale draagkracht van beide ouders is voldoende om in de behoefte van de kinderen te voorzien, die is vastgesteld op € 1.017,- per maand. De rechtbank heeft de alimentatieverplichting uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man de alimentatie moet betalen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De proceskosten zijn voor beide partijen zelf.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/617814 / FA RK 21-6194
Kinderalimentatie
Beschikking van 5 april 2022
in de zaak van:
[X] ,
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Ramsaroep,
t e g e n
[Y] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T. van den Bout.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 9 september 2021;
het verweerschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 3, binnengekomen op 9 november 2021;
de brief van de man van 25 februari 2022, met bijlagen 4 tot en met 11;
e brief van de vrouw van 28 februari 2022, met bijlagen 7 tot en met 13, en;
de brief van de man van 10 maart 2022, met bijlagen.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 10 maart 2022. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de vrouw, bijgestaan door mr. Ramsaroep, en
de man, bijgestaan door mr. Van den Bout.

2.Waar gaat het over?

2.1.
De man en de vrouw zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren in [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 2010, en;
  • [minderjarige 2] , geboren in [geboorteplaats 2] op [geboortedatum 2] 2014.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan ingeschreven op het adres van de vrouw.
2.2.
Op 13 februari 2020 heeft de rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 140,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen.
2.3.
De vrouw wil dat dit bedrag met ingang van 1 mei 2021 wordt gewijzigd in € 517,- per maand. Volgens de vrouw zijn de omstandigheden gewijzigd en kan de man de verzochte bijdrage betalen.
2.4.
De man is het niet eens met het verzoek. Hij wil dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in het verzoek of dat het verzoek wordt afgewezen. Hij vindt dat er geen sprake is van een wijziging van omstandigheden en hij kan de verzochte kinderalimentatie niet betalen.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank beslist dat de man met ingang van 9 september 2021 een kinderalimentatie van € 96,- per kind per maand aan de vrouw moet betalen en vanaf 1 januari 2022 € 98,- per kind per maand. Dit betekent dat zij een deel van het verzoek van de vrouw afwijst. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt, zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
reden voor de wijziging
3.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Dat is hier het geval, want het netto besteedbaar inkomen van zowel de man als de vrouw is in 2021 hoger dan hun netto besteedbaar inkomen waarmee de rechtbank eerder heeft gerekend, zoals uit de berekening hierna zal blijken.
ingangsdatum
3.3.
De wet [2] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.4.
Hier hanteert de rechtbank de datum van indiening van het verzoekschrift (9 september 2021) als ingangsdatum, omdat de man vanaf dat moment in ieder geval rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie.
behoefte [minderjarige 1] en [minderjarige 2]
3.5.
De rechtbank is het met partijen eens dat uitgegaan kan worden van de behoefte die de rechtbank eerder voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft vastgesteld op € 930,- per maand in 2017. Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat in 2021 € 1.017,- per maand.
draagkracht ouders
3.6.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [3]
3.7.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een budget voor – primair – wonen van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. Voor 2021 ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1000)].
draagkracht man
3.8.
Voor het bepalen van de draagkracht gaat de rechtbank uit van het inkomen van de man op basis van zijn vaste arbeidscontract. Vanwege de tijdelijke aard laat zij het inkomen op basis van de tijdelijke urenuitbreiding buiten beschouwing. Dit extra inkomen kan de man gebruiken om de achterstand die met terugwerkende kracht uit onderstaande berekening volgt mee in te lopen.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man op basis van de overgelegde loonstroken van januari en juli 2021, waarop een inkomen van € 2.710,- bruto per maand staat genoemd. Het NBI is dan € 2.373,-. [4]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 463,- per maand.
draagkracht vrouw
3.9.
Voor het bepalen van de draagkracht rekent de rechtbank met het inkomen van de vrouw in 2021. Er is geen sprake van verwijtbaar inkomensverlies, want het inkomen van de vrouw is niet gedaald en feitelijk is er dus geen inkomensverlies. Dat de vrouw minder is gaan werken al dan niet door opname van haar ouderschapsverlof is om die reden niet relevant.
De rechtbank berekent de draagkracht van de vrouw op basis van de overgelegde loonstrook van december 2021, waar onder ‘fiscaal loon’ een jaarinkomen in 2021 van € 27.926,- staat vermeld. Ook rekent de rechtbank met een kindgebonden budget van € 421,- per maand. Het NBI is dan € 2.638,-. [5]
Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de vrouw een draagkracht van € 593,- per maand.
verdeling kosten
3.10.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
3.11.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.056,- per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te betalen, want die zijn € 1.017,- per maand. Dit betekent dat de man een deel van (463/1.056 x 1.017 =) € 446,- per maand moet dragen en de vrouw een deel van (593/1.056 x 1.017 =) € 571,- per maand.
zorgkorting
3.12.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten et cetera: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
3.13.
Omdat niet is gebleken dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is gewijzigd past de rechtbank dezelfde zorgkorting toe en dat is 25% van de behoefte, dus € 254,- per maand. Dat betekent dat de man een bedrag van (446 -/- 254 =) € 192,- per maand moet betalen, dus € 96,- per kind.
indexering
3.14.
Omdat voormelde bijdrage ingaat op een datum gelegen voor 1 januari 2022 verhoogt de rechtbank de bijdrage per 1 januari 2022 met de wettelijke indexering van 1,9%.
alimentatie vooruitbetalen
3.15.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.16.
De rechtbank verklaart de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.17.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 februari 2020, en bepaalt dat deze kinderalimentatie vanaf 9 september 2021 € 96,- per kind per maand bedraagt en vanaf 1 januari 2022 € 98,- per kind per maand;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. J.C. Sluymer, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. Deze is in het openbaar uitgesproken door mr. J.B. de Groot, rechter, op 5 april 2022 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in ‘s-Gravenhage. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlagen:
draagkracht van de man
draagkracht van de vrouw
1.) draagkracht van de man
2.) draagkracht van de vrouw

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek
2.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek
4.Bijlage 1: draagkracht van de man
5.Bijlage 2: draagkracht van de vrouw