In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 december 2022, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten behandeld. De verzoeker, met V-nummer [V-nummer], heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optreedt. Op 8 april 2022 heeft de verzoeker beroep aangetekend, waarna de verweerder op 13 juni 2022 een besluit heeft genomen. Na het nemen van dit besluit heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de gemaakte proceskosten.
De rechtbank overweegt dat op basis van artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. De verweerder heeft op het verzoek van de verzoeker gereageerd en heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op dit bedrag, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is toegepast, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.
Daarnaast is de verweerder ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 184,- aan de verzoeker, conform artikel 8:41 Awb. De rechtbank heeft in haar beslissing de verweerder veroordeeld tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier I.J. Tiktak, en is openbaar uitgesproken op 13 december 2022.