ECLI:NL:RBDHA:2022:15982
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die vertegenwoordigd werd door haar gemachtigde mr. M.E. Martis. Het verzoek was gericht tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster het griffierecht van € 184,- niet tijdig heeft betaald, wat een vereiste is voor de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening volgens artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig was. Op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting indien het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft op 17 april 2022 een aangetekende brief gestuurd naar verzoekster met het verzoek het griffierecht binnen twee weken te betalen. Aangezien de rechtbank het griffierecht niet heeft ontvangen en verzoekster geen geldige reden heeft gegeven voor deze omstandigheid, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek niet inhoudelijk kan worden behandeld.
De rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening dan ook kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.