In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend, maar verweerder had niet tijdig beslist. Op 3 juni 2022 heeft verweerder alsnog een inwilligend besluit genomen. Eiser heeft het beroep ingesteld om de rechtbank te verzoeken de bestuurlijke dwangsom vast te stellen en om veroordeling van verweerder in de proceskosten. De rechtbank heeft partijen gevraagd of een zitting nodig was, maar omdat er geen verzoek om een zitting is gedaan, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Verweerder heeft inmiddels een besluit genomen, waardoor het beroep van eiser geen zin meer heeft. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen het inwilligend besluit ongegrond. Eiser heeft geen belang meer bij het oorspronkelijke beroep, omdat verweerder inmiddels heeft beslist.
Wat betreft de proceskosten, oordeelt de rechtbank dat verweerder in de kosten van eiser moet worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit te laat is genomen. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 379,50, rekening houdend met de wegingsfactor. De uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op 29 december 2022.