ECLI:NL:RBDHA:2022:15931

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2022
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
AWB 22/5544 en AWB 22/5546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep en verzoek om voorlopige voorziening wegens niet betalen griffierecht en ontbreken gronden van beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in de zaken AWB 22/5544 en AWB 22/5546. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen griffierecht heeft betaald en dat het verzoek om uitstel voor het indienen van gronden te laat is ingediend. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het betalen van griffierecht een vereiste is voor het instellen van beroep. Eiser had op 15 september 2022 een nota ontvangen om het griffierecht te betalen, maar heeft dit niet gedaan. Ook na een tweede aanmaning op 14 oktober 2022 is er geen betaling ontvangen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het niet betalen van het griffierecht niet aan eiser kan worden toegerekend.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de gemachtigde van eiser geen gronden van beroep heeft ingediend, ondanks een verzoek daartoe van de griffier. Het verzoek om uitstel voor het indienen van deze gronden werd pas na de deadline ingediend, wat de rechtbank als te laat heeft beoordeeld. De omstandigheden die de gemachtigde aanvoerde voor het te laat indienen van het uitstelverzoek, zijn door de rechtbank niet als voldoende geacht om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk zijn, en heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/5544 (beroep)
AWB 22/5546 (voorlopige voorziening)
[v nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van

6 januari 2023 in de zaken tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1991, van Marokkaanse nationaliteit, eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verblijfsvergunning voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon] ” met terugwerkende kracht vanaf 18 oktober 2021 ingetrokken. Het op 25 maart 2022 daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 augustus 2022 (het bestreden besluit)
niet-ontvankelijk verklaard.
Op 9 september 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van dezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 27 december 2022. De gemachtigden van eiser en verweerder hebben voorafgaand aan de zitting laten weten niet te zullen verschijnen. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het niet betalen van het griffierecht
1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41 van de Algemene wet
bestuursrecht griffierecht betalen. De griffier stelt een termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht betrokkene niet is toe te rekenen.
2. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiser op 15 september 2022 een nota verstuurd waarin wordt verzocht het griffierecht te betalen. Omdat er niet betaald is, heeft de rechtbank op per aangetekende brief van 14 oktober 2022 opnieuw de nota voor betaling van het griffierecht naar de gemachtigde van eiser verstuurd. In de aangetekende brief is verzocht de nota uiterlijk binnen vier weken na de dag van verzending te betalen.
3. De rechtbank overweegt dat na het verstrijken van de termijn van vier weken het griffierecht niet is betaald, noch een beroep op betalingsonmacht is gedaan. De gemachtigde van eiser heeft het griffierecht niet betaald. Nergens blijkt uit dat dit niet toe te rekenen is.
4. Het beroep en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het ontbreken van de gronden van beroep
5. Een beroepschrift moet onder meer de gronden van het beroep bevatten. Daarmee wordt bedoeld dat in het beroepschrift de reden(en) moeten staan waarom het bestreden besluit volgens de indiener niet juist is.
6. De gemachtigde van eiser heeft in het beroepschrift geen gronden vermeld. De griffier heeft de gemachtigde van eiser per aangetekende brief van 13 september 2022 gevraagd om binnen vier weken na dagtekening alsnog de gronden van het beroep in te sturen. De laatste dag van deze termijn is 11 oktober november 2022. In die brief is ook aangegeven dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard als de gemachtigde van eiser niet aan het verzoek tot indiening van de gronden voldoet en evenmin tijdig een verzoek om uitstel heeft gedaan.
7. De gemachtigde van eiser heeft per e-mail van 13 oktober 2022 om uitstel van de termijn voor het indienen van gronden verzocht. De gemachtigde van eiser heeft dus pas na afloop van de in de brief van 13 september 2022 gestelde termijn om uitstel van het indienen van de gronden verzocht.
8. De griffier heeft de gemachtigde van eiser telefonisch gevraagd wat de reden is dat het uitstelverzoek te laat is ingediend. De gemachtigde van eiser heeft in een e-mail van
25 oktober 2022 laten weten dat hij gedwongen en met spoed naar Marokko moest in verband met een levensbedreigende opname van zijn oom in Rabat. De oom verbleef op de intensive care en had verzocht om de gemachtigde voor de laatste keer te mogen zien. Ook heeft de gemachtigde van eiser aangeboden, als het nodig is vliegtickets naar te rechtbank te sturen. Per e-mail van 15 november 2022 heeft de griffier aan de gemachtigde van eiser laten weten dat de geschetste omstandigheden onderwerp van gesprek zullen zijn op de zitting van 27 december 2022.
9. De rechtbank overweegt dat de reden die gemachtigde van eiser heeft gegeven niet leidt tot het oordeel dat hem niet kan worden verweten dat hij te laat om uitstel heeft gevraagd om de gronden in te dienen. Daaruit volgt namelijk niet dat hij gedurende de gegeven termijn in zijn geheel niet in staat was om een verzoek om uitstel in te dienen dan wel iemand anders opdracht geven dat namens hem te doen. Bovendien heeft de gemachtigde van eiser ook na zijn verzoek om uitstel geen gronden van beroep ingediend.
10. Ook om deze reden is het beroep niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Omdat, zoals onder 4 is overwogen, het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/5544,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter,
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 22/5546,
- verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 januari 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.