In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 december 2022 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot omzetting van een voorwaardelijke PIJ-maatregel in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De veroordeelde, een jeugdige, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar, maar voldeed niet aan de opgelegde voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de PIJ-maatregel waren verbonden, waaronder het meewerken aan behandeling en het zich houden aan de regels van de instelling waar hij verbleef. Ondanks eerdere waarschuwingen en de mogelijkheid om zich te verbeteren, heeft de veroordeelde geen significante vooruitgang geboekt. De rechtbank concludeert dat de situatie onhoudbaar is geworden en dat de veroordeelde niet in staat is om zich aan de voorwaarden te houden. Daarom heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie toegewezen en de voorwaardelijke PIJ-maatregel omgezet in een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Deze beslissing is genomen in het belang van de veiligheid van anderen en de verdere ontwikkeling van de veroordeelde.