ECLI:NL:RBDHA:2022:15917
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van de verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.M.A. Breuls, heeft een verzoek ingediend bij de rechtbank omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder, niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze specifieke zaak niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft overwogen dat het mogelijk is om een partij de proceskosten van de tegenpartij te laten betalen, zoals beschreven in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De verzoeker is op 15 april 2022 in beroep gegaan, omdat de verweerder niet tijdig op zijn aanvraag had beslist. Pas op 23 mei 2022 heeft de verweerder alsnog een beslissing genomen, waarna de verzoeker zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om de verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, omdat de verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. De vergoeding is vastgesteld op een vast bedrag, aangezien de verzoeker een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld. De rechtbank heeft echter een lager bedrag toegekend, omdat de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn. Uiteindelijk is de verweerder veroordeeld tot betaling van € 379,50 aan proceskosten aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, en is op 28 november 2022 openbaar gemaakt.